Nederlands

Uitgebreide vertaling voor springen (Nederlands) in het Frans

springen:

springen werkwoord (spring, springt, sprong, sprongen, gesprongen)

  1. springen (een sprongetje maken)
    sauter; bondir
    • sauter werkwoord (saute, sautes, sautons, sautez, )
    • bondir werkwoord (bondis, bondit, bondissons, bondissez, )
  2. springen (exploderen; ontploffen; uit elkaar springen; uit elkaar spatten; klappen)
    exploser; exploder; éclater
    • exploser werkwoord (explose, exploses, explosons, explosez, )
    • exploder werkwoord (explode, explodes, explodons, explodez, )
    • éclater werkwoord (éclate, éclates, éclatons, éclatez, )
  3. springen (ontploffen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; ploffen)
    crever; péter; éclater; fendre; exploser; se fendre; exploder; se fêler; faire explosion; se fissurer; crevasser; se gercer; éclater en morceaux
    • crever werkwoord (crève, crèves, crevons, crevez, )
    • péter werkwoord (pète, pètes, pétons, pétez, )
    • éclater werkwoord (éclate, éclates, éclatons, éclatez, )
    • fendre werkwoord (fends, fend, fendons, fendez, )
    • exploser werkwoord (explose, exploses, explosons, explosez, )
    • se fendre werkwoord
    • exploder werkwoord (explode, explodes, explodons, explodez, )
    • se fêler werkwoord
    • faire explosion werkwoord
    • se fissurer werkwoord
    • crevasser werkwoord (crevasse, crevasses, crevassons, crevassez, )
    • se gercer werkwoord
  4. springen (opspringen)
    bondir; faire un bond; sauter en l'air
    • bondir werkwoord (bondis, bondit, bondissons, bondissez, )
    • faire un bond werkwoord
    • sauter en l'air werkwoord

Conjugations for springen:

o.t.t.
  1. spring
  2. springt
  3. springt
  4. springen
  5. springen
  6. springen
o.v.t.
  1. sprong
  2. sprong
  3. sprong
  4. sprongen
  5. sprongen
  6. sprongen
v.t.t.
  1. heb gesprongen
  2. hebt gesprongen
  3. heeft gesprongen
  4. hebben gesprongen
  5. hebben gesprongen
  6. hebben gesprongen
v.v.t.
  1. had gesprongen
  2. had gesprongen
  3. had gesprongen
  4. hadden gesprongen
  5. hadden gesprongen
  6. hadden gesprongen
o.t.t.t.
  1. zal springen
  2. zult springen
  3. zal springen
  4. zullen springen
  5. zullen springen
  6. zullen springen
o.v.t.t.
  1. zou springen
  2. zou springen
  3. zou springen
  4. zouden springen
  5. zouden springen
  6. zouden springen
en verder
  1. ben gesprongen
  2. bent gesprongen
  3. is gesprongen
  4. zijn gesprongen
  5. zijn gesprongen
  6. zijn gesprongen
diversen
  1. spring!
  2. springt!
  3. gesprongen
  4. springend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

springen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het springen (naar beneden springen; afspringen)
    le saut à terre

Vertaal Matrix voor springen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fendre afsplijten; afsplijting; afsplitsen; afsplitsing
saut à terre afspringen; naar beneden springen; springen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bondir een sprongetje maken; opspringen; springen omhoogkomen; opstijgen; opstuiven; opvliegen
crevasser ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen barsten; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven; kunnen stikken
crever ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen barsten; bezwijken; creperen; doodgaan; doorsteken; erdoor steken; heengaan; inslapen; kunnen stikken; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verrekken; verscheiden; wegvallen; zieltogen
exploder exploderen; klappen; ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen
exploser exploderen; klappen; ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen aan stukken springen; laten exploderen; opblazen; uiteenspatten
faire explosion ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen
faire un bond opspringen; springen
fendre ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen aan flarden scheuren; barsten; delen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; doorsnijden; in tweeën houwen; inscheuren; klieven; kloven; kunnen stikken; losscheuren; opdelen; openrijten; openscheuren; opsplitsen; rijten; scheuren; splijten; splitsen; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteensplijten; uiteentrekken; verscheuren
péter ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen
sauter een sprongetje maken; springen geslachtsgemeenschap hebben; kastanjes poffen; kletteren; neuken; over iets springen; overslaan; poffen; rammelen; uiteenspatten; vozen
sauter en l'air opspringen; springen
se fendre ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen barsten; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; een spalk zetten; in tweeën houwen; klieven; kloven; kunnen stikken; spalken; splijten; splitsen; uiteensplijten
se fissurer ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen barsten; kunnen stikken
se fêler ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen barsten; kunnen stikken
se gercer ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen barsten; losspringen; openspringen
éclater exploderen; klappen; ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen aan stukken springen; afspatten; afspringen; afvliegen; barsten; exploderen; klateren; knallen; kunnen stikken; kwaad zijn; losbarsten; losbreken; losspringen; neerploffen; openspringen; ploffen; schuimbekken; stukspringen; uiteenspatten; woedend zijn
éclater en morceaux ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen aan stukken springen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
sauter laten exploderen; opblazen

Verwante definities voor "springen":

  1. kapotgaan of barsten1
    • de waterleiding is gesprongen1
  2. met je voeten afzetten en zo omhoog gaan1
    • de hond springt over het hek1
  3. plotseling veranderen1
    • het stoplicht springt op rood1

Wiktionary: springen

springen
verb
  1. na zich tegen de zwaartekracht afgezet te hebben een korte vrije val door de lucht maken
springen
Cross Translation:
FromToVia
springen exploser blow — to explode
springen sauter; bondir bound — to leap
springen sauter jump — propel oneself rapidly upward such that momentum causes the body to become airborne
springen sauter jump — cause oneself to leave an elevated location and fall downward
springen bondir; sauter leap — to jump
springen sauter spring — to jump or leap

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van springen