Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bas
|
|
kniekous; kous
|
basse
|
|
bas; bromstem; contrabas
|
courant
|
|
beek; beekje; drift; driftstroom; elektriciteit; geestesrichting; geestesstroming; rivier; stroming; stroom; stroompje; zeestroming
|
méchant
|
|
eikel; hond; klootzak; lul; schobbejak; schoelje; schoft; smeerlap; stouterd
|
quotidien
|
|
alledag; courant; dagblad; dagelijks sleur; krant
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bas
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
achterbaks; banaal; bedriegelijk; diep; doortrapt; gedempt; gefingeerd; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; grof; halfluid; laag; laag liggend; laag-bij-de-grond; laaghangend; leep; listig; lomp; nagemaakt; niet hoog; onecht; onwaar; plat; platvloers; ploertig; schunnig; slinks; sluw; snood; stiekem; triviaal; uitgekookt; vals; vunzig
|
basse
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
banaal; bedriegelijk; gefingeerd; grof; laag-bij-de-grond; laaghangend; lomp; nagemaakt; onecht; onwaar; plat; platvloers; ploertig; schunnig; triviaal; vals; vunzig
|
bassement
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
achterbaks; banaal; bedriegelijk; doortrapt; gefingeerd; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; grof; laag-bij-de-grond; leep; listig; lomp; nagemaakt; onecht; onwaar; plat; platvloers; ploertig; schunnig; slinks; sluw; snood; stiekem; triviaal; uitgekookt; vals; vunzig
|
courant
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
alledaags; courant; doorgaand; doorlopend; eenvoudig; gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; hardlopend; hedendaags; huidig; lopend; niets bijzonders; normaal; ordinair; rondgaande; snellopend; stromend; tegenwoordig; van nu; van vandaag; vliedend; vloeiend; vlot
|
d'usage
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
courant; gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; normaal
|
déshonorant
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
beledigend; ijzingwekkend; ontzettend; schrikbarend; schrikwekkend; vreselijk
|
généralement admis
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon; normaal
|
habituel
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
courant; gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; normaal; traditiegetrouw; traditioneel; volgens de traditie
|
honteusement
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
godgeklaagd; hemeltergend; honend; kleinerend; schamper; schandalig; schandelijk; smadelijk; smadend; smalend; spottend; ten hemel schreiend; verfoeilijk; vernederend; zeer ergerlijk
|
ignoble
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
banaal; bedriegelijk; boefachtig; boosaardig; donker; dubieus; duister; eerloos; gefingeerd; gemeen; glibberig; gluiperig; grof; infaam; laag; laag-bij-de-grond; lomp; min; nagemaakt; obscuur; onecht; onguur; onwaar; plat; platvloers; ploertig; schunnig; schurkachtig; slecht; triviaal; vals; verdacht; vuig; vunzig
|
ignoblement
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
banaal; bedriegelijk; boefachtig; boosaardig; gefingeerd; gemeen; gluiperig; grof; laag-bij-de-grond; lomp; nagemaakt; onecht; onwaar; plat; platvloers; schunnig; schurkachtig; triviaal; vals; vunzig
|
infect
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
banaal; grof; laag-bij-de-grond; lomp; plat; platvloers; schunnig; triviaal; vunzig; walmend
|
infâme
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
banaal; beledigend; boefachtig; boosaardig; eerloos; gemeen; gluiperig; godgeklaagd; grof; hemeltergend; infaam; laag; laag-bij-de-grond; lomp; plat; platvloers; schunnig; schurkachtig; ten hemel schreiend; triviaal; vals; vuig; vunzig; zeer ergerlijk
|
mauvais
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
arm; donker; dubieus; duister; erg; ernstig; gemeen; giftig; glibberig; inferieur; kwaadaardig; kwaadwillig; kwalijk; met slechte intentie; min; minderwaardig; niet lekker; niet smakelijk; obscuur; ondermaats; ondeugdelijk; ongepast; onguur; onkies; onvertogen; slecht; snood; tweederangs; vals; van bedenkelijke aard; venijnig; verdacht; verkeerd; zwak
|
méchant
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
achterbaks; banaal; bar slecht; bedriegelijk; donker; doortrapt; dubieus; duister; duivelachtig; duivels; erg boosaardig; gefingeerd; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; giftig; glibberig; gluiperig; grof; honds; kwaadaardig; kwaadwillig; laag-bij-de-grond; leep; listig; lomp; met slechte intentie; min; nagemaakt; obscuur; onecht; onguur; onwaar; pesterig; plat; platvloers; schunnig; serpentachtig; slecht; slinks; sluw; snood; stiekem; triviaal; uitgekookt; vals; venijnig; verdacht; vunzig
|
méprisable
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
arm; banaal; bedriegelijk; gefingeerd; grof; inferieur; laag; laag-bij-de-grond; lomp; minderwaardig; nagemaakt; ondermaats; ondeugdelijk; onecht; onwaar; plat; platvloers; schunnig; slecht; triviaal; tweederangs; vals; verachtelijk; vuig; vunzig; zwak
|
normal
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
alledaags; courant; eenvoudig; gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; niets bijzonders; normaal; ordinair
|
odieusement
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
afgrijselijk; afschuwelijk; gruwelijk; hatelijk; schandalig; stekelig; verfoeilijk; verschrikkelijk; vijandig; vreselijk
|
odieux
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
afgrijselijk; afschuwelijk; banaal; gruwelijk; hatelijk; laag; schandalig; stekelig; verfoeilijk; verschrikkelijk; vijandig; vreselijk; vuig
|
ordinaire
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
alledaags; alledaagse; bedriegelijk; bescheiden; doodgewoon; eenvoudig; gangbaar; gebruikelijk; gefingeerd; gemakkelijk; gemeen; gewoon; grof; licht; makkelijk; nagemaakt; natuurlijk; nederig; niet moeilijk; niet voornaam; niets bijzonders; normaal; onecht; ongecompliceerd; ongekunsteld; onwaar; ordinair; plat; platvloers; simpel; vals; van eenvoudige komaf; vulgair
|
ordinairement
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
bedriegelijk; doorgaans; gefingeerd; gemeenlijk; gewoonlijk; meestal; merendeels; nagemaakt; onecht; onwaar; vaak; vals; veelal; voor het grootste gedeelte
|
peu élevé
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
in geringe mate; klein
|
quotidien
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
daags; dagelijks; dagelijkse
|
sans scrupules
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
amoreel; gewetenloos; immoreel; nietsontziend; onzedelijk; onzedig; zedeloos
|
usuel
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon; normaal
|
vachement
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
bedriegelijk; gefingeerd; nagemaakt; onecht; ontzettend; onwaar; vals; verschrikkelijk; vreselijk
|
vil
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
achterbaks; banaal; bedriegelijk; donker; doortrapt; dubieus; duister; gefingeerd; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; glibberig; gluiperig; grof; kwalijk; laag; laag-bij-de-grond; leep; listig; lomp; min; nagemaakt; obscuur; onecht; onguur; onwaar; plat; platvloers; schunnig; slecht; slinks; sluw; snood; stiekem; triviaal; uitgekookt; vals; verdacht; vuig; vunzig
|