Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bougon
|
|
brombeer; brompot; grompot; kankeraar; knorrepot; mopperaar
|
grincheux
|
|
chagrijn; chagrijnen; spelbreker; zuurpruim; zuurpruimen
|
grognon
|
|
brombeer; brompot; grompot; kankeraar; knorrepot; mopperaar
|
plaignant
|
|
aanklager; eiser; iemand die klaagt; klager; officier van justitie; openbaar aanklager; reclamant
|
râleur
|
|
brombeer; brompot; gifkikker; grompot; kankeraar; kniesoor; knorrepot; mopperaar
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bougon
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nukkig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
brommerig; brommmerig; mopperig
|
bourru
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
bokkig
|
d'un ton traînard
|
gemelijk; knorrig; nurks; stuurs; wrevelig
|
beklagend; chagrijnig; knorrig; korzelig; negatief; nors; nurks; zeurderig
|
de mauvaise humeur
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
chagrijnig; gepikeerd; geprikkeld; knorrig; kortaf; korzelig; misnoegd; nors; nurks; ongenietbaar; ontstemd; slecht geluimd; snauwend; wrevelig
|
dolent
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
beklagend; negatief; rouwig; treurig; verdrietig; zeurderig
|
grincheuse
|
gemelijk; knorrig; nurks; stuurs; wrevelig
|
beklagend; brommerig; chagrijnig; gebelgd; gekwetst; knorrig; korzelig; misnoegd; mopperig; negatief; nors; nurks; verontwaardigd; verstoord; zeurderig
|
grincheux
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nukkig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd; stuurs; wrevelig
|
aangebrand; beklagend; bokkig; brommerig; chagrijnig; gebelgd; gekwetst; gepikeerd; geprikkeld; gevoelig; humeurig; knorrig; korzelig; lichtgeraakt; misnoegd; mopperig; negatief; nors; nurks; ontevreden; ontstemd; verontwaardigd; verstoord; wrevelig; zeurderig
|
grognon
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nukkig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd; stuurs; wrevelig
|
aangebrand; brommerig; brommmerig; chagrijnig; gevoelig; humeurig; knorrig; korzelig; lichtgeraakt; mopperig; nors; nurks
|
grondeur
|
gemelijk; knorrig; nurks; stuurs; wrevelig
|
aangebrand; chagrijnig; gevoelig; humeurig; knorrig; korzelig; lichtgeraakt; nors; nurks
|
gémissant
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
beklagend; jammerend; jeremiërend; klaaglijk; klagelijk; klagend; klagerig; lamenterend; negatief; weeklagend; zeurderig
|
hargneux
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nukkig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
aangebrand; bits; bitter; boos; furieus; gebelgd; gekwetst; gepikeerd; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; giftig; katterig; kattig; kregelig; kribbig; kwaad; misnoegd; nijdig; ontevreden; ontstemd; onvriendelijk; pinnig; pissig; prikkelbaar; razend; snauwerig; snibbig; spinnig; spinnijdig; toornig; verbolgen; verontwaardigd; verstoord; vertoornd; vinnig; woedend; woest; wrevelig; zeer boos; ziedend
|
irascible
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd; stuurs; wrevelig
|
aangebrand; chagrijnig; geprikkeld; gevoelig; geërgerd; geïrriteerd; heetbloedig; heetgebakerd; heethoofdig; humeurig; knorrig; kortaf; korzelig; kregel; kregelig; kribbig; lichtgeraakt; nors; nurks; pissig; prikkelbaar; snauwend; wrevelig
|
irrité
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
aangebrand; bitter teleurgesteld; boos; chagrijnig; furieus; geagiteerd; gebelgd; gebeten; gepikeerd; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; grimmig; knorrig; kortaf; korzelig; kwaad; levendig; misnoegd; nijdig; nors; nurks; onderdrukt; ontevreden; ontstemd; opgekropt; pissig; prikkelbaar; razend; snauwend; spinnijdig; toornig; verbeten; verbitterd; vergramd; verhit; verkropt; vertoornd; woest; wrevelig; ziedend
|
maussade
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd; stuurs; wrevelig
|
bedrukt; beklagend; brommerig; chagrijnig; druilerig; gedrukt; grauw; knorrig; korzelig; miezerig; mismoedig; mistroostig; moedeloos; mopperig; naargeestig; narrig; neerslachtig; negatief; nors; nurks; ongeanimeerd; pessimistisch; somber; teneergeslagen; terneergeslagen; triest; troosteloos; verdrietig; vreugdeloos; zeurderig; zwaarmoedig
|
plaignant
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nukkig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
beklagend; negatief; zeurderig
|
plaintif
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
beklagend; negatief; zeurderig
|
plaintivement
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
beklagend; negatief; zeurderig
|
renfrogné
|
gemelijk; knorrig; nurks; stuurs; wrevelig
|
brommerig; mopperig
|
râleur
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
|