Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor vasthaken (Nederlands) in het Frans
vasthaken:
-
vasthaken (aankoppelen; aanhaken; vastkoppelen)
connecter; accrocher; embrayer; fixer; adhérer; attacher; agrafer-
connecter werkwoord (connecte, connectes, connectons, connectez, connectent, connectais, connectait, connections, connectiez, connectaient, connectai, connectas, connecta, connectâmes, connectâtes, connectèrent, connecterai, connecteras, connectera, connecterons, connecterez, connecteront)
-
accrocher werkwoord (accroche, accroches, accrochons, accrochez, accrochent, accrochais, accrochait, accrochions, accrochiez, accrochaient, accrochai, accrochas, accrocha, accrochâmes, accrochâtes, accrochèrent, accrocherai, accrocheras, accrochera, accrocherons, accrocherez, accrocheront)
-
embrayer werkwoord (embraie, embraies, embrayons, embrayez, embraient, embrayais, embrayait, embrayions, embrayiez, embrayaient, embrayai, embrayas, embraya, embrayâmes, embrayâtes, embrayèrent, embrayerai, embrayeras, embrayera, embrayerons, embrayerez, embrayeront)
-
fixer werkwoord (fixe, fixes, fixons, fixez, fixent, fixais, fixait, fixions, fixiez, fixaient, fixai, fixas, fixa, fixâmes, fixâtes, fixèrent, fixerai, fixeras, fixera, fixerons, fixerez, fixeront)
-
adhérer werkwoord (adhère, adhères, adhérons, adhérez, adhèrent, adhérais, adhérait, adhérions, adhériez, adhéraient, adhérai, adhéras, adhéra, adhérâmes, adhérâtes, adhérèrent, adhérerai, adhéreras, adhérera, adhérerons, adhérerez, adhéreront)
-
attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, attachent, attachais, attachait, attachions, attachiez, attachaient, attachai, attachas, attacha, attachâmes, attachâtes, attachèrent, attacherai, attacheras, attachera, attacherons, attacherez, attacheront)
-
agrafer werkwoord (agrafe, agrafes, agrafons, agrafez, agrafent, agrafais, agrafait, agrafions, agrafiez, agrafaient, agrafai, agrafas, agrafa, agrafâmes, agrafâtes, agrafèrent, agraferai, agraferas, agrafera, agraferons, agraferez, agraferont)
-
Conjugations for vasthaken:
o.t.t.
- haak vast
- haakt vast
- haakt vast
- haken vast
- haken vast
- haken vast
o.v.t.
- haakte vast
- haakte vast
- haakte vast
- haakten vast
- haakten vast
- haakten vast
v.t.t.
- heb vastgehaakt
- hebt vastgehaakt
- heeft vastgehaakt
- hebben vastgehaakt
- hebben vastgehaakt
- hebben vastgehaakt
v.v.t.
- had vastgehaakt
- had vastgehaakt
- had vastgehaakt
- hadden vastgehaakt
- hadden vastgehaakt
- hadden vastgehaakt
o.t.t.t.
- zal vasthaken
- zult vasthaken
- zal vasthaken
- zullen vasthaken
- zullen vasthaken
- zullen vasthaken
o.v.t.t.
- zou vasthaken
- zou vasthaken
- zou vasthaken
- zouden vasthaken
- zouden vasthaken
- zouden vasthaken
en verder
- ben vastgehaakt
- bent vastgehaakt
- is vastgehaakt
- zijn vastgehaakt
- zijn vastgehaakt
- zijn vastgehaakt
diversen
- haak vast!
- haakt vast!
- vastgehaakt
- vasthakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
vasthaken