Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. sleeën:
  2. slijten:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor sleet (Nederlands) in het Frans

sleet vorm van sleeën:

sleeën werkwoord (slee, sleet, sleede, sleeden, gesleed)

  1. sleeën
    luger; faire de la luge
    • luger werkwoord (luge, luges, lugeons, lugez, )
    • faire de la luge werkwoord

Conjugations for sleeën:

o.t.t.
  1. slee
  2. sleet
  3. sleet
  4. sleeen
  5. sleeen
  6. sleeen
o.v.t.
  1. sleede
  2. sleede
  3. sleede
  4. sleeden
  5. sleeden
  6. sleeden
v.t.t.
  1. heb gesleed
  2. hebt gesleed
  3. heeft gesleed
  4. hebben gesleed
  5. hebben gesleed
  6. hebben gesleed
v.v.t.
  1. had gesleed
  2. had gesleed
  3. had gesleed
  4. hadden gesleed
  5. hadden gesleed
  6. hadden gesleed
o.t.t.t.
  1. zal sleeën
  2. zult sleeën
  3. zal sleeën
  4. zullen sleeën
  5. zullen sleeën
  6. zullen sleeën
o.v.t.t.
  1. zou sleeën
  2. zou sleeën
  3. zou sleeën
  4. zouden sleeën
  5. zouden sleeën
  6. zouden sleeën
en verder
  1. ben gesleed
  2. bent gesleed
  3. is gesleed
  4. zijn gesleed
  5. zijn gesleed
  6. zijn gesleed
diversen
  1. slee!
  2. sleet!
  3. gesleed
  4. sleeend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

sleeën [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de sleeën (sleden)
    le traîneaux

Vertaal Matrix voor sleeën:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
traîneaux sleden; sleeën
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
faire de la luge sleeën rodelen
luger sleeën rodelen

slijten:

slijten werkwoord (slijt, sleet, sleten, gesleten)

  1. slijten (doorbrengen; besteden)
    passer le temps; passer
    • passer le temps werkwoord
    • passer werkwoord (passe, passes, passons, passez, )
  2. slijten (iets verkopen)
    vender
  3. slijten (verslijten; verteren; afdragen)
    se corroder; user; consommer; se consumer; s'user
    • se corroder werkwoord
    • user werkwoord (use, uses, usons, usez, )
    • consommer werkwoord (consomme, consommes, consommons, consommez, )
    • se consumer werkwoord
    • s'user werkwoord

Conjugations for slijten:

o.t.t.
  1. slijt
  2. slijt
  3. slijt
  4. slijten
  5. slijten
  6. slijten
o.v.t.
  1. sleet
  2. sleet
  3. sleet
  4. sleten
  5. sleten
  6. sleten
v.t.t.
  1. ben gesleten
  2. bent gesleten
  3. is gesleten
  4. zijn gesleten
  5. zijn gesleten
  6. zijn gesleten
v.v.t.
  1. was gesleten
  2. was gesleten
  3. was gesleten
  4. waren gesleten
  5. waren gesleten
  6. waren gesleten
o.t.t.t.
  1. zal slijten
  2. zult slijten
  3. zal slijten
  4. zullen slijten
  5. zullen slijten
  6. zullen slijten
o.v.t.t.
  1. zou slijten
  2. zou slijten
  3. zou slijten
  4. zouden slijten
  5. zouden slijten
  6. zouden slijten
diversen
  1. slijt!
  2. slijtt!
  3. gesleten
  4. slijtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

slijten [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. slijten (verslijten)
    l'usure; le diminuer
    • usure [la ~] zelfstandig naamwoord
    • diminuer [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor slijten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
diminuer slijten; verslijten
usure slijten; verslijten afslijten; erosie; slijtage; slijting; stuklopen; vastlopen; verweren; verwering; vlasoogst
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
consommer afdragen; slijten; verslijten; verteren bikken; bunkeren; consumeren; dineren; doorjagen; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; laven; leegeten; lenigen; lessen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; ophebben; opmaken; oppeuzelen; opvreten; schransen; schrokken; tafelen; tegoed doen; tot zich nemen; uitgebreid eten; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verorberen; verslinden; verteren; volvoeren; vreten; zitten proppen
diminuer achteruitdeinzen; achteruitgaan; afnemen; bekorten; beperken; besparen; bezuinigen; dalen; declineren; inkorten; inkrimpen; inperken; kelderen; kleiner maken; kleiner worden; korten; korter maken; krimpen; matigen; met mate gebruiken; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; slinken; tanen; terugdeinzen; teruggaan; terugschrikken; terugwijken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen; zakken
passer besteden; doorbrengen; slijten aangeven; aankomen; aanlopen; aanreiken; aantrekken; aflopen; bezoeken; dichttrekken; doordrukken; doorheen reizen; doorstoten; drukkend door iets heen brengen; dwars oversteken; erdoor komen; geven; inhalen; inlopen; komen aanlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; oversteken; passeren; reiken; reizen door; schenken; toestoppen; vergaan; verlenen; verlopen; verstrekken; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijrijden; voorbijvaren
passer le temps besteden; doorbrengen; slijten
s'user afdragen; slijten; verslijten; verteren afslijten; wegslijten
se consumer afdragen; slijten; verslijten; verteren afbranden; doorjagen; kwijnen; leegbranden; opmaken; platbranden; uitbranden; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verkwijnen; verteren; wegkwijnen
se corroder afdragen; slijten; verslijten; verteren bederven; doorjagen; ontbinden; opmaken; rotten; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten
user afdragen; slijten; verslijten; verteren aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; doorjagen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; toepassen; uitgeven voor een maaltijd; utiliseren; verbruiken; verteren; wegslijten
vender iets verkopen; slijten
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
consommer verbruiken

Wiktionary: slijten


Cross Translation:
FromToVia
slijten passer verbringenbesonders mit Angaben von Zeit und Zeiträumen (Jugend, Alter, Leben, Ferien, Wochenende, usw.): eine Zeitdauer verstreichen lassen


Wiktionary: sleet


Cross Translation:
FromToVia
sleet usure wear — damage