Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. pitje:
  2. pit:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor pitje (Nederlands) in het Frans

pitje:

pitje [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het pitje
    la veilleuse

Vertaal Matrix voor pitje:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
veilleuse pitje spaarvlam; theelichtje; waakvlam

Verwante woorden van "pitje":


Wiktionary: pitje

pitje

pit:

pit [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de pit (vruchtenpit)
    le noyau; le noyau de fruits
  2. de pit (binnenste van een vrucht)
    le pépin; le noyau; la graine
    • pépin [le ~] zelfstandig naamwoord
    • noyau [le ~] zelfstandig naamwoord
    • graine [la ~] zelfstandig naamwoord
  3. de pit (elan; vuur; gloed; vlam)
    la ferveur; la fougue; l'ardeur
    • ferveur [la ~] zelfstandig naamwoord
    • fougue [la ~] zelfstandig naamwoord
    • ardeur [la ~] zelfstandig naamwoord
  4. de pit (kaarsenpit)
    la mèche; la mèche de flambeau
  5. de pit (kaarsenpit; lemmet)
    la mèches
    • mèches [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor pit:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ardeur elan; gloed; pit; vlam; vuur aandrang; aandrift; ambitie; animo; belangstelling; bevlogenheid; bezieling; daadkracht; devotie; doortastendheid; drang; drift; eerzucht; energie; enthousiasme; esprit; fascinatie; felheid; fut; geboeidheid; gedrevenheid; geestdrift; genegenheid; genoegen; genot; gloed; hartstocht; hartstochtelijkheid; heftigheid; hevigheid; hitte; ijver; ijverigheid; intensiteit; interesse; inzet; kracht; lust; momentum; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; onrustigheid; onstuimigheid; overgave; passie; puf; temperament; toegewijdheid; toewijding; trouw; turbulentie; uitbundigheid; uitgelatenheid; vlijt; vlijtigheid; vurigheid; vuur; warmte; wellust; werklust; werkzaamheid; woeligheid; zin; zorgzaamheid
ferveur elan; gloed; pit; vlam; vuur animo; belangstelling; drift; fascinatie; geboeidheid; gloed; hartstocht; hartstochtelijkheid; ijver; ijverigheid; interesse; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; overgave; passie; temperament; vlijt; vlijtigheid; vurigheid; vuur; werklust; werkzaamheid; zin
fougue elan; gloed; pit; vlam; vuur bezetenheid; devotie; drift; felheid; genegenheid; gloed; hartstocht; hartstochtelijkheid; heftigheid; hevigheid; hitte; ijver; intensiteit; inzet; kracht; obsessie; onbeheerstheid; onbesuisdheid; onstuimigheid; overgave; passie; temperament; toegewijdheid; toewijding; trouw; turbulentie; vurigheid; vuur; warmte; woeligheid; zorgzaamheid
graine binnenste van een vrucht; pit kiem; zaad; zaadje; zaadkorrel
mèche kaarsenpit; pit boor; boormachine; haarlok; haarsliert; houtboor; kousje; krul; krullende haarlok; krulletje; lampekous; lampenkatoen; lampenkousje; lampenpit; lok; lont; ontsteking
mèche de flambeau kaarsenpit; pit
mèches kaarsenpit; lemmet; pit kaarsenpitten; lampenkousjes; lonten
noyau binnenste van een vrucht; pit; vruchtenpit binnenste; kern; kernel; kernpunt
noyau de fruits pit; vruchtenpit
pépin binnenste van een vrucht; pit

Verwante woorden van "pit":


Wiktionary: pit

pit
noun
  1. fruit et semence des céréales contenu dans l’épi ; des légumineuses.
  2. Ovule fécondé qui donne de nouvelles plantes après dispersion et germination.
  3. Assemblage de fils
  4. Partie centrale, dure, d’une drupe et qui contient une amande. On oppose le noyau au pépin de la baie.
  5. semence qui se trouver à l'intérieur de certains fruits.
  6. quintessence, ce qu’il y a de substantiel dans une chose
  7. liquide nutritif formé des sucs que les racines puiser dans le sol et répandre dans toutes les parties d’un végétal.

Cross Translation:
FromToVia
pit pépin pip — seed
pit circuit pit — area at a motor racetrack used for refueling and repairing the vehicles during a race
pit noyau pit — the stone of a drupaceous fruit
pit noyau stone — centre of some fruits