Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- dupe:
- Wiktionary:
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
- dupe:
- dupé:
-
duper:
- misleiden; op een dwaalspoor zetten; om de tuin leiden; schaden; nadelig zijn; kwaad doen; afzetten; bedriegen; besodemieteren; zwendelen; oplichten; beduvelen; belazeren; bedonderen; in de maling nemen; voor de gek houden; foppen; te pakken nemen; bezwendelen; bedotten; tillen; benadelen; nadeel berokkenen; beet nemen; verneuken
-
Wiktionary:
- duper → te slim af zijn, verschalken
- duper → misleiden, bedriegen, fraudeur, fraude, in de maling nemen, verschalken
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor dupe (Nederlands) in het Frans
dupe:
Vertaal Matrix voor dupe:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dindon de la farce | dupe; lul; pineut; sigaar | |
pigeon | dupe; lul; pineut; sigaar | benadeelde; duif; gedupeerde |
Verwante woorden van "dupe":
Frans
Uitgebreide vertaling voor dupe (Frans) in het Nederlands
dupe:
Vertaal Matrix voor dupe:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bedrogene | dupe |
Synoniemen voor "dupe":
dupé:
Vertaal Matrix voor dupé:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bekocht | dupé; refait; roulé; volé | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bedrogen | dupé; roulé; triché; trompé | |
beetgenomen | dupé; eu; triché; trompé | |
genomen | dupé; eu; triché; trompé |
duper:
duper werkwoord (dupe, dupes, dupons, dupez, dupent, dupais, dupait, dupions, dupiez, dupaient, dupai, dupas, dupa, dupâmes, dupâtes, dupèrent, duperai, duperas, dupera, duperons, duperez, duperont)
-
duper (induire en erreur)
misleiden; op een dwaalspoor zetten; om de tuin leiden-
op een dwaalspoor zetten werkwoord
-
om de tuin leiden werkwoord (leid om de tuin, leidt om de tuin, leidde om de tuin, leidden om de tuin, om de tuin geleid)
-
duper (nuire; nuire à; desservir; endommager; causer des dégâts; désavantager; porter préjudice à; faire tort à)
schaden; nadelig zijn; kwaad doen-
nadelig zijn werkwoord (ben nadelig, bent nadelig, is nadelig, was nadelig, waren nadelig, nadelig geweest)
-
duper (escroquer; décevoir; tromper; avoir; enjôler; flouer; faire le charlatan; écorcher; étriller; mettre dedans)
afzetten; misleiden; bedriegen; besodemieteren; zwendelen; oplichten; beduvelen; belazeren; bedonderen-
besodemieteren werkwoord (besodemieter, besodemietert, besodemieterde, besodemieterden, besodemieterd)
-
duper (attraper; tromper; taquiner; plaisanter; turlupiner; blaguer; rouler; mener quelqu'un en bateau)
in de maling nemen; voor de gek houden; foppen; te pakken nemen-
in de maling nemen werkwoord (neem in de maling, neemt in de maling, nam in de maling, namen in de maling, in de maling genomen)
-
voor de gek houden werkwoord
-
te pakken nemen werkwoord
-
-
duper (tricher; tromper; tondre; rouler; escroquer; berner; leurrer; couillonner)
-
duper (tromper; tricher; abuser)
-
duper (rouler; soutirer; escroquer; tromper; berner)
-
duper (blesser; nuire à; désavantager; endommager; nuire; léser; meurtrir; injurier; desservir; faire du tort à; porter préjudice à; faire tort à; causer des dégâts; faire du mal à quelqu'un)
benadelen; nadeel berokkenen-
nadeel berokkenen werkwoord (berokken nadeel, berokkent nadeel, berokkende nadeel, berokkenden nadeel, nadeel berokkend)
-
duper (attraper)
in de maling nemen; beet nemen-
in de maling nemen werkwoord (neem in de maling, neemt in de maling, nam in de maling, namen in de maling, in de maling genomen)
-
beet nemen werkwoord
-
-
duper (couillonner; escroquer; tromper; tricher; leurrer; rouler)
Conjugations for duper:
Présent
- dupe
- dupes
- dupe
- dupons
- dupez
- dupent
imparfait
- dupais
- dupais
- dupait
- dupions
- dupiez
- dupaient
passé simple
- dupai
- dupas
- dupa
- dupâmes
- dupâtes
- dupèrent
futur simple
- duperai
- duperas
- dupera
- duperons
- duperez
- duperont
subjonctif présent
- que je dupe
- que tu dupes
- qu'il dupe
- que nous dupions
- que vous dupiez
- qu'ils dupent
conditionnel présent
- duperais
- duperais
- duperait
- duperions
- duperiez
- duperaient
passé composé
- ai dupé
- as dupé
- a dupé
- avons dupé
- avez dupé
- ont dupé
divers
- dupe!
- dupez!
- dupons!
- dupé
- dupant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor duper:
Synoniemen voor "duper":
Wiktionary: duper
duper
Cross Translation:
verb
-
Prendre pour dupe, tromper.
- duper → te slim af zijn; verschalken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• duper | → misleiden; bedriegen | ↔ beguile — to deceive or delude (using guile) |
• duper | → fraudeur; fraude | ↔ con — a fraud |
• duper | → bedriegen | ↔ con — to trick or defraud, usually for personal gain |
• duper | → bedriegen; in de maling nemen | ↔ fool — to trick; to make a fool of someone |
• duper | → verschalken | ↔ verarschen — (transitiv); salopp: jemandem zu seinem eigenen Vorteil beziehungsweise zur allgemeinen Belustigung eine Unwahrheit erzählen, sich über jemanden lustig machen |