Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- assistent:
- Wiktionary:
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
- assister:
-
Wiktionary:
- assister → bijwonen, opkomen
- assister → assisteren, bijstaan, aanwezig zijn, bijwonen, volgen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor assistent (Nederlands) in het Frans
assistent:
Vertaal Matrix voor assistent:
Verwante woorden van "assistent":
Wiktionary: assistent
assistent
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• assistent | → assistant; aide | ↔ assistant — person who assists |
• assistent | → assistant | ↔ Assistent — meist akademisch vorgebildete Hilfskraft |
Computer vertaling door derden:
Verwante vertalingen van assistent
Frans
Uitgebreide vertaling voor assistent (Frans) in het Nederlands
assistent vorm van assister:
assister werkwoord (assiste, assistes, assistons, assistez, assistent, assistais, assistait, assistions, assistiez, assistaient, assistai, assistas, assista, assistâmes, assistâtes, assistèrent, assisterai, assisteras, assistera, assisterons, assisterez, assisteront)
-
assister (aider; prêter son aide; tendre la main; seconder; rendre service; secourir; être au service de; venir en aide de; servir; dépanner; être utile à; être serviable; soigner; montrer de l'obligeance)
-
assister (aider; venir en aide de)
-
assister (douer; gratifier; doter de)
-
assister (être serviable; aider; seconder; donner un coup de main; être complaisant)
behulpzaam zijn; gedienstig zijn-
behulpzaam zijn werkwoord (ben behulpzaam, bent behulpzaam, is behulpzaam, was behulpzaam, waren behulpzaam, behulpzaam geweest)
-
gedienstig zijn werkwoord (ben gedienstig, bent gedienstig, is gedienstig, was gedienstig, waren gedienstig, gedienstig geweest)
-
-
assister (aider à surmonter; aider à)
doorhelpen-
doorhelpen werkwoord
-
Conjugations for assister:
Présent
- assiste
- assistes
- assiste
- assistons
- assistez
- assistent
imparfait
- assistais
- assistais
- assistait
- assistions
- assistiez
- assistaient
passé simple
- assistai
- assistas
- assista
- assistâmes
- assistâtes
- assistèrent
futur simple
- assisterai
- assisteras
- assistera
- assisterons
- assisterez
- assisteront
subjonctif présent
- que j'assiste
- que tu assistes
- qu'il assiste
- que nous assistions
- que vous assistiez
- qu'ils assistent
conditionnel présent
- assisterais
- assisterais
- assisterait
- assisterions
- assisteriez
- assisteraient
passé composé
- ai assisté
- as assisté
- a assisté
- avons assisté
- avez assisté
- ont assisté
divers
- assiste!
- assistez!
- assistons!
- assisté
- assistant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor assister:
Synoniemen voor "assister":
Wiktionary: assister
assister
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• assister | → assisteren; bijstaan | ↔ assist — help |
• assister | → aanwezig zijn; bijwonen; volgen | ↔ attend — to be present at |
Computer vertaling door derden: