Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- plant:
- planten:
- plannen:
- Wiktionary:
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
- plant:
- planté:
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor plant (Nederlands) in het Frans
plant:
-
de plant (gewas)
Vertaal Matrix voor plant:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
plante | gewas; plant | groente; vaste plant |
végétal | gewas; plant | |
- | basilicum | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
végétal | plantaardig |
Verwante woorden van "plant":
Verwante definities voor "plant":
Wiktionary: plant
plant
Cross Translation:
noun
plant
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• plant | → plante | ↔ Pflanze — Botanik: eukaryotischer Organismus, der meist in der Lage ist Photosynthese zu betreiben |
• plant | → vivace | ↔ perennial — perennial plant |
• plant | → plante | ↔ plant — organism capable of photosynthesis |
• plant | → végétal | ↔ vegetable — any plant |
• plant | → légume | ↔ vegetable — a person whose brain has been damaged |
planten:
-
planten (in de grond zetten; poten)
planter; implanter-
planter werkwoord (plante, plantes, plantons, plantez, plantent, plantais, plantait, plantions, plantiez, plantaient, plantai, plantas, planta, plantâmes, plantâtes, plantèrent, planterai, planteras, plantera, planterons, planterez, planteront)
-
implanter werkwoord (implante, implantes, implantons, implantez, implantent, implantais, implantait, implantions, implantiez, implantaient, implantai, implantas, implanta, implantâmes, implantâtes, implantèrent, implanterai, implanteras, implantera, implanterons, implanterez, implanteront)
-
-
planten (telen; kweken; fokken; voortbrengen; genereren; verbouwen; procreëren; aankweken; aanplanten; opkweken)
produire; cultiver-
produire werkwoord (produis, produit, produisons, produisez, produisent, produisais, produisait, produisions, produisiez, produisaient, produisis, produisit, produisîmes, produisîtes, produisirent, produirai, produiras, produira, produirons, produirez, produiront)
-
cultiver werkwoord (cultive, cultives, cultivons, cultivez, cultivent, cultivais, cultivait, cultivions, cultiviez, cultivaient, cultivai, cultivas, cultiva, cultivâmes, cultivâtes, cultivèrent, cultiverai, cultiveras, cultivera, cultiverons, cultiverez, cultiveront)
-
Conjugations for planten:
o.t.t.
- plant
- plant
- plant
- planten
- planten
- planten
o.v.t.
- plantte
- plantte
- plantte
- plantten
- plantten
- plantten
v.t.t.
- heb geplant
- hebt geplant
- heeft geplant
- hebben geplant
- hebben geplant
- hebben geplant
v.v.t.
- had geplant
- had geplant
- had geplant
- hadden geplant
- hadden geplant
- hadden geplant
o.t.t.t.
- zal planten
- zult planten
- zal planten
- zullen planten
- zullen planten
- zullen planten
o.v.t.t.
- zou planten
- zou planten
- zou planten
- zouden planten
- zouden planten
- zouden planten
diversen
- plant!
- plant!
- geplant
- plantend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het planten (aanplanten; aankweken)
-
het planten (beplanting; poten; aanplant)
Vertaal Matrix voor planten:
Verwante woorden van "planten":
plant vorm van plannen:
-
plannen
planifier; prévoir; organiser; projeter; envisager; concevoir; tramer; imaginer-
planifier werkwoord (planifie, planifies, planifions, planifiez, planifient, planifiais, planifiait, planifiions, planifiiez, planifiaient, planifiai, planifias, planifia, planifiâmes, planifiâtes, planifièrent, planifierai, planifieras, planifiera, planifierons, planifierez, planifieront)
-
prévoir werkwoord (prévois, prévoit, prévoyons, prévoyez, prévoient, prévoyais, prévoyait, prévoyions, prévoyiez, prévoyaient, prévis, prévit, prévîmes, prévîtes, prévirent, préverrai, préverras, préverra, préverrons, préverrez, préverront)
-
organiser werkwoord (organise, organises, organisons, organisez, organisent, organisais, organisait, organisions, organisiez, organisaient, organisai, organisas, organisa, organisâmes, organisâtes, organisèrent, organiserai, organiseras, organisera, organiserons, organiserez, organiseront)
-
projeter werkwoord (projette, projettes, projetons, projetez, projettent, projetais, projetait, projetions, projetiez, projetaient, projetai, projetas, projeta, projetâmes, projetâtes, projetèrent, projetterai, projetteras, projettera, projetterons, projetterez, projetteront)
-
envisager werkwoord (envisage, envisages, envisageons, envisagez, envisagent, envisageais, envisageait, envisagions, envisagiez, envisageaient, envisageai, envisageas, envisagea, envisageâmes, envisageâtes, envisagèrent, envisagerai, envisageras, envisagera, envisagerons, envisagerez, envisageront)
-
concevoir werkwoord (conçois, conçoit, concevons, concevez, conçoivent, concevais, concevait, concevions, conceviez, concevaient, conçus, conçut, conçûmes, conçûtes, conçurent, concevrai, concevras, concevra, concevrons, concevrez, concevront)
-
tramer werkwoord (trame, trames, tramons, tramez, trament, tramais, tramait, tramions, tramiez, tramaient, tramai, tramas, trama, tramâmes, tramâtes, tramèrent, tramerai, trameras, tramera, tramerons, tramerez, trameront)
-
imaginer werkwoord (imagine, imagines, imaginons, imaginez, imaginent, imaginais, imaginait, imaginions, imaginiez, imaginaient, imaginai, imaginas, imagina, imaginâmes, imaginâtes, imaginèrent, imaginerai, imagineras, imaginera, imaginerons, imaginerez, imagineront)
-
-
plannen
planifier-
planifier werkwoord (planifie, planifies, planifions, planifiez, planifient, planifiais, planifiait, planifiions, planifiiez, planifiaient, planifiai, planifias, planifia, planifiâmes, planifiâtes, planifièrent, planifierai, planifieras, planifiera, planifierons, planifierez, planifieront)
-
Conjugations for plannen:
o.t.t.
- plan
- plant
- plant
- plannen
- plannen
- plannen
o.v.t.
- plande
- plande
- plande
- planden
- planden
- planden
v.t.t.
- heb gepland
- hebt gepland
- heeft gepland
- hebben gepland
- hebben gepland
- hebben gepland
v.v.t.
- had gepland
- had gepland
- had gepland
- hadden gepland
- hadden gepland
- hadden gepland
o.t.t.t.
- zal plannen
- zult plannen
- zal plannen
- zullen plannen
- zullen plannen
- zullen plannen
o.v.t.t.
- zou plannen
- zou plannen
- zou plannen
- zouden plannen
- zouden plannen
- zouden plannen
en verder
- ben gepland
- bent gepland
- is gepland
- zijn gepland
- zijn gepland
- zijn gepland
diversen
- plan!
- plant!
- gepland
- plannend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor plannen:
Verwante woorden van "plannen":
Verwante vertalingen van plant
Frans
Uitgebreide vertaling voor plant (Frans) in het Nederlands
plant:
-
le plant (plantation)
de aanplanting -
le plant
Vertaal Matrix voor plant:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aanplanting | plant; plantation | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
pootgoed | plant |
Synoniemen voor "plant":
planté:
-
planté
Vertaal Matrix voor planté:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aangeplant | planté | |
geplant | planté |