Nederlands

Uitgebreide vertaling voor mat (Nederlands) in het Frans

mat:

mat bijvoeglijk naamwoord

  1. mat (niet uitbundig)
    éteint; bébête; sans souffle; voilé; sans inspiration; terne
  2. mat (gematteerd)
    mat; poudré; opaque; terne; sans éclat
  3. mat (flets)
    mat; terne
    • mat bijvoeglijk naamwoord
    • terne bijvoeglijk naamwoord
  4. mat (glansloos; dof; beslagen)
    mat; terne; sans éclat
  5. mat (niet helder; dof; flets)
    mat; blême; vague; terne
    • mat bijvoeglijk naamwoord
    • blême bijvoeglijk naamwoord
    • vague bijvoeglijk naamwoord
    • terne bijvoeglijk naamwoord
  6. mat (versuft; soezerig; suf; )
    abruti; terne; étourdi; hébété
  7. mat (futloos; slap; lusteloos; lamlendig)
    indolent; inanimé; apathique; mort; faible; mou; lent; lentement; terne; misérable; languissant; sans âme; sans envie; indolemment; sans force

mat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de mat (onderzetter; matje; onderlegger; placemat; tafelmatje)
    le dessous de plat; le dessous de table
  2. de mat (grasmat; gras)
    la pelouse; le gazon; l'herbe; le tapis; le paillasson
    • pelouse [la ~] zelfstandig naamwoord
    • gazon [le ~] zelfstandig naamwoord
    • herbe [la ~] zelfstandig naamwoord
    • tapis [le ~] zelfstandig naamwoord
    • paillasson [le ~] zelfstandig naamwoord
  3. de mat (vloermat)
    le paillasson; le tapis; la descente de lit

Vertaal Matrix voor mat:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abruti domkop; dommerik; domoor; druiloor; flierefluiter; idioot; kalfskop; lanterfant; lanterfanter; lapzwans; leegloper; minkukel; oen; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; rund; schaapskop; schapenkop; slampamper; stommeling; stommerd; stommerik; sufferd; sufferdje; sukkel; sul; uilenbal; uilskuiken
descente de lit mat; vloermat beddekleedje
dessous de plat mat; matje; onderlegger; onderzetter; placemat; tafelmatje
dessous de table mat; matje; onderlegger; onderzetter; placemat; tafelmatje
faible zwakkeling
gazon gras; grasmat; mat gazon; grasperk; grasveld; graszode; plag; zode
herbe gras; grasmat; mat ganja; hennep; marihuana; stuff; weed; wied; wiet
misérable deugniet; ellendeling; etter; etterbak; fielt; flierefluiter; geitenbreier; guit; klier; kreng; lammeling; lamzak; lanterfant; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; mispunt; naarling; nietsnut; pauper; rakker; rotzak; schoft; schurk; slampamper; slapkous; smeerlap; smiecht; snaak; stinkerd; stuk ongeluk
mort dode; dood; gestorvene; overledene; overlijden; sterfgeval; sterfte; verscheiden
paillasson gras; grasmat; mat; vloermat beddekleedje; deurkleedje; deurmat; kokosmat; pispaal; stromat; uitslover; voetveeg
pelouse gras; grasmat; mat bloemperk; gazon; grasperk; grasveld; perk
tapis gras; grasmat; mat; vloermat karpet; kleed; onderleggers; onderzetters; placemats; tafelmatjes; tapijt; tapijten; tapijtje; vloerbedekking; vloerkleed
vague breker; duister; duisterheid; golf; golfbeweging; golflijn; golving; onduidelijkheid; ondulatie; roller; undulatie
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- dof
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abruti daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft doezelig; soezerig; suf; verdoofd
apathique futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap apathisch; energieloos; futloos; hangerig; inactief; lamlendig; landerig; lethargisch; lusteloos; slap
blême dof; flets; mat; niet helder blank; bleek; bleek van gelaatskleur; boosaardig; doodsbleek; flauw; flets; flodderig; grauw; grauwkleurig; grijs; kleurloos; lijkbleek; lijkwit; mistroostig; morsig; ongekleurd; ongelakt; pips; ranzig; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smerig; sneeuwwit; somber; spierwit; triest; troosteloos; vaal; verschoten; verveloos; vies; viezig; voddig; vreugdeloos; vuil; vunzig; wit
bébête mat; niet uitbundig uilachtig
faible futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap arm; bleekjes; breekbaar; broos; dood; energieloos; fragiel; futloos; geesteloos; inferieur; krachteloos; kwetsbaar; lamlendig; landerig; levenloos; lusteloos; machteloos; minderwaardig; niet bezield; onbezield; ondermaats; ondeugdelijk; onmachtig; pips; schemerig; schimmig; slap; slapjes; slecht; teer; tweederangs; wee; ziekelijk; zwak
hébété daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft absent; afwezig; doezelig; duf; gedachteloos; met de mond vol tanden; met open mond; soezerig; sprakeloos; suf; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verstomd; verwonderd
inanimé futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap bewegingloos; dood; energieloos; futloos; geesteloos; lamlendig; landerig; levenloos; lusteloos; niet bezield; onbeweeglijk; onbezield; roerloos; slap; zonder roer
indolemment futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap lijzig; log; loom; vadsig
indolent futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap gemakzuchtig; hangerig; laks; langzaam; lijzig; log; loom; lui; niets doend; sloom; traag; vadsig; werkeloos; werkloos
languissant futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap armetierig; hunkerend; kwijnend; reikhalzend; smachtend; verlangend
lent futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap langzaam; sloom; traag
lentement futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap bezadigd; gezapig; sloom
mat beslagen; dof; flets; gematteerd; glansloos; mat; niet helder flauw; grauwkleurig; grijs; ongeanimeerd; overbluft; paf; perplex; smakeloos; sprakeloos; stom; stomverbaasd; zonder smaak; zwijgend
misérable futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap akelig; armelijk; armetierig; armoedig; armzalig; bar; bedonderd; belazerd; beroerd; deerniswekkend; deplorabel; diep ongelukkig; droog; ellendig; ellendige; erbarmelijk; erg; flodderig; funest; haveloos; hokkerig; karig; kwijnend; lamlendig; lamzalig; luizig; mager; meelijwekkend; miserabel; naar; noodlottig; ongelukkig; pover; rampzalig; schamel; schooierig; schraal; schriel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
mort futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap dood; geesteloos; levenloos; niet bezield; onbezield; uitgestorven; zaliger
mou futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap allerliefst; dottig; enig; flauw; flauwtjes; lamlendig; lamzalig; lief; muf; murw; naar zweet ruikend; oubakken; oud; oudbakken; plat; pluizig; schattig; snoezig; verschaald; vertederend; voos; week; zwak; zwakjes; zweterig
opaque gematteerd; mat lichtdicht; niet doorzichtig; ondoorzichtelijk; ondoorzichtig; onoverzichtelijk
poudré gematteerd; mat
sans envie futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap
sans force futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap dood; energieloos; futloos; geesteloos; krachteloos; krukkig; lamlendig; landerig; levenloos; lusteloos; machteloos; niet bezield; onbeholpen; onbezield; onhandig; onmachtig; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig
sans inspiration mat; niet uitbundig
sans souffle mat; niet uitbundig
sans âme futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap dood; energieloos; futloos; geesteloos; lamlendig; landerig; levenloos; lusteloos; niet bezield; onbezield; slap
sans éclat beslagen; dof; gematteerd; glansloos; mat
terne beslagen; daas; dof; flets; futloos; geesteloos; gematteerd; glansloos; lamlendig; lusteloos; mat; niet helder; niet uitbundig; slap; soezerig; suf; versuft afstompend; bleek; boosaardig; dood; eentonig; eenvoudig; flauw; flets; flodderig; geestdodend; geesteloos; gemakkelijk; grauw; grauwkleurig; grijs; levenloos; licht; makkelijk; mistroostig; morsig; niet bezield; niet moeilijk; onbezield; ongeanimeerd; overbluft; paf; perplex; ranzig; saai; simpel; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smakeloos; smerig; somber; sprakeloos; stom; stomverbaasd; suf; triest; troosteloos; vaal; verschoten; vies; viezig; voddig; vreugdeloos; vuil; vunzig; zonder smaak; zwijgend
vague dof; flets; mat; niet helder bleek; flauw; flets; gedempt; halfluid; mistig; nevelachtig; nevelig; niet duidelijk; niet helder; niet zeker; onbepaald; onduidelijk; ongewis; onhelder; onklaar; onoverzichtelijk; onvast; troebel; vaag; vaag zichtbaar; vagelijk; verschoten; wazig; wollig
voilé mat; niet uitbundig bedekt; flauw; gesluierd; mistig; nevelachtig; onduidelijk; onhelder; schemerig; schimmig; vaag; vaag zichtbaar; vagelijk; verbloemd; verborgen; verdoezeld; verholen; verhuld; verkapt; verscholen; versluierd; wazig
éteint mat; niet uitbundig
étourdi daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft bedwelmd; doezelig; draaierig; duizelig; gedachteloos; lichthoofdig; lichtzinnig; loszinnig; met de mond vol tanden; met open mond; onder invloed; soezerig; sprakeloos; suf; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verdoofd; verstomd; verwonderd

Verwante woorden van "mat":


Synoniemen voor "mat":


Antoniemen van "mat":


Verwante definities voor "mat":

  1. zonder glans1
    • ik laat mijn foto's altijd mat afdrukken1
  2. rechthoekig vloerkleedje van biezen of touw1
    • er ligt een dikke mat voor de deur1
  3. stilletjes, niet levendig1
    • Bas is zo mat vandaag, hij is vast ziek1

Wiktionary: mat

mat
adjective
  1. qui est dans un état de langueur
  2. Qui n’a pas l’éclat qu’il doit avoir, ou qui en a peu en comparaison d’une autre chose.

Cross Translation:
FromToVia
mat échec et mat checkmate — said when making the conclusive move in chess
mat terne; mat dull — not shiny
mat paillasson; carpette; natte; tapis mat — foot wiping device or floor covering
mat mate; mat matte — not reflective of light

mat vorm van matten:

matten werkwoord (mat, matte, matten, gemat)

  1. matten (strijden; vechten; knokken)
    se battre; lutter; se bagarrer; se cogner
    • se battre werkwoord
    • lutter werkwoord (lutte, luttes, luttons, luttez, )
    • se bagarrer werkwoord
    • se cogner werkwoord
  2. matten (knokken; vechten; bakkeleien; duelleren; kampen)
    se battre; tabasser; battre le fer; castagner; se cogner; se chamailler; se battre en duel; se bagarrer; taper dur; se quereller; aller sur le pré
    • se battre werkwoord
    • tabasser werkwoord (tabasse, tabasses, tabassons, tabassez, )
    • battre le fer werkwoord
    • castagner werkwoord (castagne, castagnes, castagnons, castagnez, )
    • se cogner werkwoord
    • se chamailler werkwoord
    • se battre en duel werkwoord
    • se bagarrer werkwoord
    • taper dur werkwoord
    • se quereller werkwoord
    • aller sur le pré werkwoord

Conjugations for matten:

o.t.t.
  1. mat
  2. mat
  3. mat
  4. matten
  5. matten
  6. matten
o.v.t.
  1. matte
  2. matte
  3. matte
  4. matten
  5. matten
  6. matten
v.t.t.
  1. heb gemat
  2. hebt gemat
  3. heeft gemat
  4. hebben gemat
  5. hebben gemat
  6. hebben gemat
v.v.t.
  1. had gemat
  2. had gemat
  3. had gemat
  4. hadden gemat
  5. hadden gemat
  6. hadden gemat
o.t.t.t.
  1. zal matten
  2. zult matten
  3. zal matten
  4. zullen matten
  5. zullen matten
  6. zullen matten
o.v.t.t.
  1. zou matten
  2. zou matten
  3. zou matten
  4. zouden matten
  5. zouden matten
  6. zouden matten
en verder
  1. is gemat
  2. zijn gemat
diversen
  1. mat!
  2. mat!
  3. gemat
  4. mattend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor matten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aller sur le pré bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
battre le fer bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
castagner bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
lutter knokken; matten; strijden; vechten de strijd aanbinden; kampen; met iemand worstelen; strijd voeren; strijden; vechten; worstelen
se bagarrer bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; strijden; vechten
se battre bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; strijden; vechten de strijd aanbinden; kampen; strijd voeren; strijden; vechten
se battre en duel bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
se chamailler bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten kibbelen; kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruziën; twisten
se cogner bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; strijden; vechten aanrijden; bonzen; botsen; luiden; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op
se quereller bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten beledigen; kibbelen; kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruziën; schelden; twisten; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden
tabasser bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; beuken; bonken; hameren; in elkaar timmeren; kleunen; knuppelen; rammen; ranselen; slaan; toetakelen
taper dur bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten kleunen

Verwante woorden van "matten":


mat vorm van meten:

meten werkwoord (meet, mat, maten, gemeten)

  1. meten (diepte bepalen; peilen; opmeten)
    mesurer; sonder; arpenter; jauger
    • mesurer werkwoord (mesure, mesures, mesurons, mesurez, )
    • sonder werkwoord (sonde, sondes, sondons, sondez, )
    • arpenter werkwoord (arpente, arpentes, arpentons, arpentez, )
    • jauger werkwoord (jauge, jauges, jaugeons, jaugez, )

Conjugations for meten:

o.t.t.
  1. meet
  2. meet
  3. meet
  4. meten
  5. meten
  6. meten
o.v.t.
  1. mat
  2. mat
  3. mat
  4. maten
  5. maten
  6. maten
v.t.t.
  1. heb gemeten
  2. hebt gemeten
  3. heeft gemeten
  4. hebben gemeten
  5. hebben gemeten
  6. hebben gemeten
v.v.t.
  1. had gemeten
  2. had gemeten
  3. had gemeten
  4. hadden gemeten
  5. hadden gemeten
  6. hadden gemeten
o.t.t.t.
  1. zal meten
  2. zult meten
  3. zal meten
  4. zullen meten
  5. zullen meten
  6. zullen meten
o.v.t.t.
  1. zou meten
  2. zou meten
  3. zou meten
  4. zouden meten
  5. zouden meten
  6. zouden meten
diversen
  1. meet!
  2. meet!
  3. gemeten
  4. metend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor meten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arpenter diepte bepalen; meten; opmeten; peilen
jauger diepte bepalen; meten; opmeten; peilen roeien
mesurer diepte bepalen; meten; opmeten; peilen in kaart brengen; karteren
sonder diepte bepalen; meten; opmeten; peilen aftasten; bekloppen; bevoelen; diepte loden; doorzoeken; met sonde onderzoeken; polsen; poolshoogte nemen; sonderen; tegen kloppen; uitvorsen

Verwante woorden van "meten":


Verwante definities voor "meten":

  1. bepalen hoe groot of lang of breed iets is1
    • we meten de lengte van de gordijnen1

Wiktionary: meten

meten
verb
  1. de waarde van een bepaalde grootheid bepalen door deze te vergelijken met een ijkwaarde
meten
verb
  1. Chercher à connaître, ou déterminer une quantité par le moyen d’une mesure.

Cross Translation:
FromToVia
meten mesurer gauge — measure
meten mesurer measure — ascertain the quantity of a unit
meten horodater timestamp — record date and time of
meten mesurer messentransitiv: eine Größe mit Hilfe eines Maßes bestimmen



Frans

Uitgebreide vertaling voor mat (Frans) in het Nederlands

mat:

mat bijvoeglijk naamwoord

  1. mat (poudré; opaque; terne; sans éclat)
    gematteerd; mat
  2. mat (sans éclat; terne)
    mat; dof; glansloos; beslagen
    • mat bijvoeglijk naamwoord
    • dof bijvoeglijk naamwoord
    • glansloos bijvoeglijk naamwoord
    • beslagen bijvoeglijk naamwoord
  3. mat (vague; blême; terne)
    mat; dof; flets; niet helder
    • mat bijvoeglijk naamwoord
    • dof bijvoeglijk naamwoord
    • flets bijvoeglijk naamwoord
    • niet helder bijvoeglijk naamwoord
  4. mat (terne)
    mat; flets
    • mat bijvoeglijk naamwoord
    • flets bijvoeglijk naamwoord
  5. mat (grisâtre; gris; sombre; blême; terne)
    grijs; grauwkleurig
  6. mat (muet; ébahi; sans voix; )
    stomverbaasd; zwijgend; sprakeloos; stom; perplex; paf; overbluft
  7. mat (qui manque du goût; sans goût; terne; )
    flauw; smakeloos; zonder smaak
  8. mat (sans animation; terne; maussade)
    ongeanimeerd

Vertaal Matrix voor mat:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beslagen ferrures
mat descente de lit; dessous de plat; dessous de table; gazon; herbe; paillasson; pelouse; tapis
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beslagen mat; sans éclat; terne
dof blême; mat; sans éclat; terne; vague abruti; hébété; terne; étourdi
flauw de mauvais goût; fade; insipide; mat; qui manque du goût; sans goût; terne blafard; blémi; blême; bétasse; décoloré; ennuyeux; fade; fané; flou; flétri; insipide; livide; mou; puéril; pâle; sans humour; sans sel; terne; vague; vaguement; vaporeusement; vaporeux; voilé
flets blême; mat; terne; vague blafard; blémi; blême; décoloré; fané; flétri; livide; pâle; terne; vague; vaguement
gematteerd mat; opaque; poudré; sans éclat; terne
glansloos mat; sans éclat; terne
grijs blême; gris; grisâtre; mat; sombre; terne blanc; gris
mat blême; mat; opaque; poudré; sans éclat; terne; vague abruti; apathique; bébête; faible; hébété; inanimé; indolemment; indolent; languissant; lent; lentement; misérable; mort; mou; sans envie; sans force; sans inspiration; sans souffle; sans âme; terne; voilé; éteint; étourdi
ongeanimeerd mat; maussade; sans animation; terne
paf ahuri; baba; bouche bée; décontenancé; estomaqué; interdit; mat; muet; pantois; perplexe; sans voix; terne; ébahi; ébaubi; éberlué bouche bée; consterné; déconcerté; décontenancé; effaré; estomaqué; frappé; interdit; pantois; perplexe; stupéfait; touché; troublé; ébahi; éberlué; épaté; époustouflé
perplex ahuri; baba; bouche bée; décontenancé; estomaqué; interdit; mat; muet; pantois; perplexe; sans voix; terne; ébahi; ébaubi; éberlué ahuri; bouche bée; consterné; déconcerté; décontenancé; effaré; estomaqué; frappé; interdit; interloqué; muet; pantois; perplexe; stupéfait; touché; troublé; ébahi; éberlué; épaté; époustouflé
smakeloos de mauvais goût; fade; insipide; mat; qui manque du goût; sans goût; terne de mauvais goût; fade; insipide; sans goût; sans style
sprakeloos ahuri; baba; bouche bée; décontenancé; estomaqué; interdit; mat; muet; pantois; perplexe; sans voix; terne; ébahi; ébaubi; éberlué ahuri; avec étonnement; bouche bée; d'un air surpris; déconcerté; décontenancé; hébété; interdit; perplexe; stupéfait; surpris; ébahi; étonné; étourdi
stom ahuri; baba; bouche bée; décontenancé; estomaqué; interdit; mat; muet; pantois; perplexe; sans voix; terne; ébahi; ébaubi; éberlué abrutissant; bête; déraisonnable; embêtant; ennuyeux; fade; imprudent; insensé; insipide; monotone; mortel; sans esprit; sans intelligence; stupide; terne
stomverbaasd ahuri; baba; bouche bée; décontenancé; estomaqué; interdit; mat; muet; pantois; perplexe; sans voix; terne; ébahi; ébaubi; éberlué ahuri; bouche bée; consterné; déconcerté; décontenancé; estomaqué; interloqué; muet; perplexe; ébahi; éberlué; époustouflé
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
grauwkleurig blême; gris; grisâtre; mat; sombre; terne
niet helder blême; mat; terne; vague flou; indistinct; pas clair; peu clair; trouble; vague
overbluft ahuri; baba; bouche bée; décontenancé; estomaqué; interdit; mat; muet; pantois; perplexe; sans voix; terne; ébahi; ébaubi; éberlué esbroufé; impressionné; ébahi; épaté; époustouflé
zonder smaak de mauvais goût; fade; insipide; mat; qui manque du goût; sans goût; terne
zwijgend ahuri; baba; bouche bée; décontenancé; estomaqué; interdit; mat; muet; pantois; perplexe; sans voix; terne; ébahi; ébaubi; éberlué en silence; fermé; muet; peu bavard; renfermé; réservé; sans bruit; sans mot dire; secret; silencieusement; silencieux; taciturne; tranquille; tranquillement

Synoniemen voor "mat":


Wiktionary: mat


Cross Translation:
FromToVia
mat mat dull — not shiny
mat mat matte — not reflective of light
mat schaakmat schachmattbeim Schach: unfähig, dem Verlust des unmittelbar angegriffenen Königs beim Schachspiel entgegenzuwirken, und damit die Partie verlierend

méat:


Synoniemen voor "méat":


mât:

mât [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le mât (pilier)
    de paal; de mast
    • paal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • mast [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. le mât (mât de tente)
    de tentstok
    • tentstok [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. le mât (perche)
    de klimpaal; klimstok
    • klimpaal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • klimstok [znw.] zelfstandig naamwoord
  4. le mât (perche)
    klimpijp

Vertaal Matrix voor mât:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klimpaal mât; perche
klimpijp mât; perche
klimstok mât; perche
mast mât; pilier
paal mât; pilier
tentstok mât; mât de tente

Synoniemen voor "mât":


Wiktionary: mât

mât
noun
  1. pièce de bois, de tôle ou d’acier, longue, ronde et droite, dresser sur un navire et destinée à porter les voiles.
mât
noun
  1. lange, rechtop staande paal midden op het schip

Cross Translation:
FromToVia
mât vlaggenstok; vlaggenmast flagpole — a tall pole up which one or more flags may be raised and flown
mât mast mast — support of a sail
mât mast Mast — wie [1] aber speziell auf Schiffen (Plural 2, das Kollektiv Schiff ist bereits bestimmt)

Verwante vertalingen van mat