Nederlands
Uitgebreide vertaling voor gesloten (Nederlands) in het Frans
gesloten:
-
gesloten (afgesloten; dicht; toe)
-
gesloten (op slot; dicht)
fermé; clos; étanche; verrouillé; fermé à clé; hermétique; impénétrable-
fermé bijvoeglijk naamwoord
-
clos bijvoeglijk naamwoord
-
étanche bijvoeglijk naamwoord
-
verrouillé bijvoeglijk naamwoord
-
fermé à clé bijvoeglijk naamwoord
-
hermétique bijvoeglijk naamwoord
-
impénétrable bijvoeglijk naamwoord
-
-
gesloten (taciturn; zwijgend; zwijgzaam; weinig spraakzaam; stil)
silencieux; fermé; renfermé; taciturne; secret; réservé; peu bavard-
silencieux bijvoeglijk naamwoord
-
fermé bijvoeglijk naamwoord
-
renfermé bijvoeglijk naamwoord
-
taciturne bijvoeglijk naamwoord
-
secret bijvoeglijk naamwoord
-
réservé bijvoeglijk naamwoord
-
peu bavard bijvoeglijk naamwoord
-
-
gesloten (terughoudend; gereserveerd; ingetogen; terughoudende; koel; geheimzinnig)
Vertaal Matrix voor gesloten:
Verwante woorden van "gesloten":
gesloten vorm van sluiten:
-
sluiten (dichtdoen; afsluiten; toedoen; toemaken)
fermer; clore; verrouiller; boucler-
fermer werkwoord (ferme, fermes, fermons, fermez, ferment, fermais, fermait, fermions, fermiez, fermaient, fermai, fermas, ferma, fermâmes, fermâtes, fermèrent, fermerai, fermeras, fermera, fermerons, fermerez, fermeront)
-
verrouiller werkwoord (verrouille, verrouilles, verrouillons, verrouillez, verrouillent, verrouillais, verrouillait, verrouillions, verrouilliez, verrouillaient, verrouillai, verrouillas, verrouilla, verrouillâmes, verrouillâtes, verrouillèrent, verrouillerai, verrouilleras, verrouillera, verrouillerons, verrouillerez, verrouilleront)
-
boucler werkwoord (boucle, boucles, bouclons, bouclez, bouclent, bouclais, bouclait, bouclions, boucliez, bouclaient, bouclai, bouclas, boucla, bouclâmes, bouclâtes, bouclèrent, bouclerai, boucleras, bouclera, bouclerons, bouclerez, boucleront)
-
-
sluiten (dichtdoen; toedoen; dichtmaken; toetrekken)
fermer; clore; boucler; verrouiller; cacheter; apposer les scellés-
fermer werkwoord (ferme, fermes, fermons, fermez, ferment, fermais, fermait, fermions, fermiez, fermaient, fermai, fermas, ferma, fermâmes, fermâtes, fermèrent, fermerai, fermeras, fermera, fermerons, fermerez, fermeront)
-
boucler werkwoord (boucle, boucles, bouclons, bouclez, bouclent, bouclais, bouclait, bouclions, boucliez, bouclaient, bouclai, bouclas, boucla, bouclâmes, bouclâtes, bouclèrent, bouclerai, boucleras, bouclera, bouclerons, bouclerez, boucleront)
-
verrouiller werkwoord (verrouille, verrouilles, verrouillons, verrouillez, verrouillent, verrouillais, verrouillait, verrouillions, verrouilliez, verrouillaient, verrouillai, verrouillas, verrouilla, verrouillâmes, verrouillâtes, verrouillèrent, verrouillerai, verrouilleras, verrouillera, verrouillerons, verrouillerez, verrouilleront)
-
cacheter werkwoord (cachette, cachettes, cachetons, cachetez, cachettent, cachetais, cachetait, cachetions, cachetiez, cachetaient, cachetai, cachetas, cacheta, cachetâmes, cachetâtes, cachetèrent, cachetterai, cachetteras, cachettera, cachetterons, cachetterez, cachetteront)
-
apposer les scellés werkwoord
-
-
sluiten (vergrendelen; locken; afsluiten; afgrendelen; op slot zetten; op slot doen; grendelen; borgen; dichtdoen; dichtmaken)
verrouiller; boucler; fermer au verrou; clore; fermer-
verrouiller werkwoord (verrouille, verrouilles, verrouillons, verrouillez, verrouillent, verrouillais, verrouillait, verrouillions, verrouilliez, verrouillaient, verrouillai, verrouillas, verrouilla, verrouillâmes, verrouillâtes, verrouillèrent, verrouillerai, verrouilleras, verrouillera, verrouillerons, verrouillerez, verrouilleront)
-
boucler werkwoord (boucle, boucles, bouclons, bouclez, bouclent, bouclais, bouclait, bouclions, boucliez, bouclaient, bouclai, bouclas, boucla, bouclâmes, bouclâtes, bouclèrent, bouclerai, boucleras, bouclera, bouclerons, bouclerez, boucleront)
-
fermer au verrou werkwoord
-
fermer werkwoord (ferme, fermes, fermons, fermez, ferment, fermais, fermait, fermions, fermiez, fermaient, fermai, fermas, ferma, fermâmes, fermâtes, fermèrent, fermerai, fermeras, fermera, fermerons, fermerez, fermeront)
-
-
sluiten
Conjugations for sluiten:
o.t.t.
- sluit
- sluit
- sluit
- sluiten
- sluiten
- sluiten
o.v.t.
- sloot
- sloot
- sloot
- sloten
- sloten
- sloten
v.t.t.
- heb gesloten
- hebt gesloten
- heeft gesloten
- hebben gesloten
- hebben gesloten
- hebben gesloten
v.v.t.
- had gesloten
- had gesloten
- had gesloten
- hadden gesloten
- hadden gesloten
- hadden gesloten
o.t.t.t.
- zal sluiten
- zult sluiten
- zal sluiten
- zullen sluiten
- zullen sluiten
- zullen sluiten
o.v.t.t.
- zou sluiten
- zou sluiten
- zou sluiten
- zouden sluiten
- zouden sluiten
- zouden sluiten
en verder
- ben gesloten
- bent gesloten
- is gesloten
- zijn gesloten
- zijn gesloten
- zijn gesloten
diversen
- sluit!
- sluitt!
- gesloten
- sluitned
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze