Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- fietsen:
- fiets:
-
Wiktionary:
- fietsen → faire du vélo
- fietsen → rouler à vélo, faire de la bicyclette, faire du vélo, aller à bicyclette, aller à vélo
- fiets → bicyclette, bécane
- fiets → vélo, bicyclette
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor fietsen (Nederlands) in het Frans
fietsen:
-
fietsen
Conjugations for fietsen:
o.t.t.
- fiets
- fietst
- fietst
- fietsen
- fietsen
- fietsen
o.v.t.
- fietste
- fietste
- fietste
- fietsten
- fietsten
- fietsten
v.t.t.
- heb gefietst
- hebt gefietst
- heeft gefietst
- hebben gefietst
- hebben gefietst
- hebben gefietst
v.v.t.
- had gefietst
- had gefietst
- had gefietst
- hadden gefietst
- hadden gefietst
- hadden gefietst
o.t.t.t.
- zal fietsen
- zult fietsen
- zal fietsen
- zullen fietsen
- zullen fietsen
- zullen fietsen
o.v.t.t.
- zou fietsen
- zou fietsen
- zou fietsen
- zouden fietsen
- zouden fietsen
- zouden fietsen
en verder
- ben gefietst
- bent gefietst
- is gefietst
- zijn gefietst
- zijn gefietst
- zijn gefietst
diversen
- fiets!
- fietst!
- gefietst
- fietsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor fietsen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
faire de la bicyclette | fietsen | |
faire du vélo | fietsen |
Verwante woorden van "fietsen":
Wiktionary: fietsen
fietsen
Cross Translation:
verb
-
op een fiets rijden
- fietsen → faire du vélo
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fietsen | → rouler à vélo; faire de la bicyclette; faire du vélo | ↔ bicycle — to bicycle |
• fietsen | → faire du vélo | ↔ cycle — to ride a cycle |
• fietsen | → faire du vélo; aller à bicyclette; aller à vélo | ↔ Rad fahren — (intransitiv) mit einem Fahrrad fahren |
fiets:
-
de fiets (rijwiel)
Vertaal Matrix voor fiets:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bicyclette | fiets; rijwiel | tweewieler |
bécane | fiets; rijwiel | |
cycle | fiets; rijwiel | aaneenschakeling; cyclus; epoch; epoche; era; fase; keten; ketting; kringloop; ontwikkelingsstadium; periode; reeks; serie; snoer; stadium; tijdkring; tijdperk; tijdsgewricht; tijdsverloop; tijdvak |
deux roues | fiets; rijwiel | |
vélo | fiets; rijwiel | tweewieler |
- | rijwiel |
Verwante woorden van "fiets":
Verwante definities voor "fiets":
Wiktionary: fiets
fiets
Cross Translation:
noun
-
véhicule munir de deux roues, propulsé à la seule force des muscles à l’aide d’un pédalier relié à la roue arrière au moyen d’une chaîne.
-
(familier, fr) bicyclette ; vélo.
- bécane → fiets; rijwiel; tweewieler; zwijntje; velo; stalen ros
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fiets | → vélo; bicyclette | ↔ bicycle — vehicle |
• fiets | → vélo | ↔ bike — bicycle |
• fiets | → vélo; bicyclette | ↔ Fahrrad — meist zweirädriges, von Menschenkraft angetriebenes Fahrzeug |
• fiets | → vélo | ↔ Rad — kurz für Fahrrad |
• fiets | → vélo; bicyclette | ↔ Velo — schweiz.|: meist zweirädriges, von Menschenkraft angetriebenes Fahrzeug |