Nederlands
Uitgebreide vertaling voor verslaan (Nederlands) in het Spaans
verslaan:
-
verslaan (overwinnen; winnen; te boven komen)
Conjugations for verslaan:
o.t.t.
- versla
- verslaat
- verslaat
- verslaan
- verslaan
- verslaan
o.v.t.
- versloeg
- versloeg
- versloeg
- versloegen
- versloegen
- versloegen
v.t.t.
- heb verslagen
- hebt verslagen
- heeft verslagen
- hebben verslagen
- hebben verslagen
- hebben verslagen
v.v.t.
- had verslagen
- had verslagen
- had verslagen
- hadden verslagen
- hadden verslagen
- hadden verslagen
o.t.t.t.
- zal verslaan
- zult verslaan
- zal verslaan
- zullen verslaan
- zullen verslaan
- zullen verslaan
o.v.t.t.
- zou verslaan
- zou verslaan
- zou verslaan
- zouden verslaan
- zouden verslaan
- zouden verslaan
diversen
- versla!
- verslaat!
- verslagen
- verslaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor verslaan:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
vencer | verstrijken; vervallen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
salir victorioso | overwinnen; te boven komen; verslaan; winnen | de overwinning behalen; winnen; zegevieren |
triunfar | overwinnen; te boven komen; verslaan; winnen | aftroeven; behalen; de overwinning behalen; overtroeven; triomferen; verkrijgen; winnen; zegepralen; zegevieren |
vencer | overwinnen; te boven komen; verslaan; winnen | achteruitgaan; afknappen; afnemen; afsluiten; begeven; beslissen; besluiten; beëindigen; de overwinning behalen; declineren; een einde maken aan; eindigen; er vanaf breken; flippen; minder worden; onder gezag brengen; onderwerpen; ophouden; rangschikken naar ouderdom; stoppen; winnen; zegevieren |
Wiktionary: verslaan
verslaan
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verslaan | → derrotar; vencer | ↔ beat — to win against |
• verslaan | → aventajar; derrotar; rebasar; vencer; superar; sobrepasar | ↔ best — to beat |
• verslaan | → derrotar; vencer | ↔ defeat — to overcome in battle or contest |
• verslaan | → demoler; derribar; deprimir; abatir; desalentar; agotar; matar; vencer; recorrer; atravesar; calmar; sosegar | ↔ abattre — Traductions à trier suivant le sens |
• verslaan | → apaciguar; sosegar; aquietar; tranquilizar | ↔ apaiser — ramener au calme, à un état paisible. |
• verslaan | → relatar | ↔ rapporter — apporter une chose, la remettre au lieu où elle était. |
• verslaan | → superar; vencer; atravesar; aventajar | ↔ surmonter — monter au-dessus. |
• verslaan | → vencer | ↔ vaincre — remporter la victoire sur ses ennemis, dans la guerre. |