Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. besparen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor besparen (Nederlands) in het Spaans

besparen:

besparen werkwoord (bespaar, bespaart, bespaarde, bespaarden, bespaard)

  1. besparen (geld besparen; matigen; minder gebruiken)
  2. besparen (bezuinigen; matigen; korten)
    economizar; ahorrar
  3. besparen (minder gebruiken; matigen)

Conjugations for besparen:

o.t.t.
  1. bespaar
  2. bespaart
  3. bespaart
  4. besparen
  5. besparen
  6. besparen
o.v.t.
  1. bespaarde
  2. bespaarde
  3. bespaarde
  4. bespaarden
  5. bespaarden
  6. bespaarden
v.t.t.
  1. heb bespaard
  2. hebt bespaard
  3. heeft bespaard
  4. hebben bespaard
  5. hebben bespaard
  6. hebben bespaard
v.v.t.
  1. had bespaard
  2. had bespaard
  3. had bespaard
  4. hadden bespaard
  5. hadden bespaard
  6. hadden bespaard
o.t.t.t.
  1. zal besparen
  2. zult besparen
  3. zal besparen
  4. zullen besparen
  5. zullen besparen
  6. zullen besparen
o.v.t.t.
  1. zou besparen
  2. zou besparen
  3. zou besparen
  4. zouden besparen
  5. zouden besparen
  6. zouden besparen
diversen
  1. bespaar!
  2. bespaart!
  3. bespaard
  4. besparend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor besparen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ahorrar besparen; bezuinigen; korten; matigen; minder gebruiken achteruitgaan; afnemen; bijeenzamelen; declineren; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; minder worden; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; opsparen; schenken; sparen; vergaren; verzamelen
economizar besparen; bezuinigen; geld besparen; korten; matigen; minder gebruiken beknibbelen; knibbelen; knijpen; op bankrekening zetten; schrapen; sparen; zuinig zijn
gastar menos besparen; matigen; minder gebruiken
reducir los gastos besparen; matigen; minder gebruiken

Wiktionary: besparen

besparen
verb
  1. minder van iets gebruiken of verbruiken
  2. minder geld uitgeven, bezuinigen

Cross Translation:
FromToVia
besparen economizar; ahorrar économiserdépenser avec ménagement, avec le souci d’épargner.
besparen ahorrar; economizar épargner — Ménager quelque chose, ne l’employer qu’avec réserve.

Verwante vertalingen van besparen