Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
regular
|
|
afstellen; afstemmen; inregelen; instellen; regelen
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
regular
|
|
afdoen; afhandelen; afstellen; afstemmen; beslechten; bijstellen; regelen; reguleren; twist uit de weg ruimen; zich voegen
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
desabrido
|
flauw; flauwtjes; zwak; zwakjes
|
akelig; beklagend; bits; bokkig; brommerig; chagrijnig; eentonig; eigenwijs; eigenzinnig; eng; gemelijk; griezelig; hardhoofdig; humeurig; kattig; kil; knorrig; koppig; korzelig; koud en vochtig; monotoon; mopperig; negatief; nors; nurks; onappetijtelijk; onprettig; onsmakelijk; onwillig; pinnig; saai; sikkeneurig; sinister; slaapverwekkend; slecht gehumeurd; spinnig; stuurs; tegendraads; walgelijk; weerbarstig; weerspannig; wrevelig; zeurderig
|
débil
|
flauw; flauwtjes; zwak; zwakjes
|
arm; armetierig; berooid; bleek; breekbaar; broos; flauw; flets; fragiel; gammel; gebrekkig; hulpvragend; hulpzoekend; knullig; krakkemikkig; krukkig; kwetsbaar; machteloos; onbeholpen; onhandig; onmachtig; pover; schutterig; slap; slapjes; slungelig; steunzoekend; stumperig; stuntelig; sukkelig; teer; verschoten; wankel; wrak; zwak
|
enfermizo
|
flauw; flauwtjes; zwak; zwakjes
|
bleek; bleekjes; flauw; flets; krukkig; onbeholpen; ongezond; onhandig; pathologisch; pips; schutterig; slap; slapjes; slungelig; spuugmisselijk; spuugzat; stumperig; stuntelig; sukkelend; sukkelig; verschoten; wee; ziekelijk; ziekjes; zwak
|
mediano
|
matig; middelmatig; min; niet al te best; onbeduidend; zwak; zwakjes
|
doorsnee; gemiddeld; matig; medium; middelbaar; middelgroot; middelmatig; modaal
|
mediocre
|
matig; middelmatig; min; niet al te best; onbeduidend; zwak; zwakjes
|
alledaagse; doorsnee; dun; geen vet op de botten hebbende; gemiddeld; iel; mager; matig; medium; middelmatig; middelmatige; modaal; schraal; schriel
|
mezquino
|
matig; middelmatig; min; niet al te best; onbeduidend; zwak; zwakjes
|
armzalig; bedriegelijk; bekrompen; benepen; gefingeerd; gemeen; karig; kleinburgerlijk; kleingeestig; kleinhartig; kleinzielig; kneuterig; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; mager; nagemaakt; onecht; onedel; onedelmoedig; onwaar; pover; schamel; schraal; vals
|
moderado
|
matig; middelmatig; min; niet al te best; onbeduidend; zwak; zwakjes
|
eenvoudig; gematigd; getemperd; matig; moderaat; sober
|
modesto
|
matig; middelmatig; min; niet al te best; onbeduidend; zwak; zwakjes
|
alledaags; bescheiden; discreet; discrete; dunnetjes; eenvoudig; gering; gewoon; ingetogen; kies; magertjes; matig; natuurlijk; nederig; niet hoogmoedig; niet voornaam; nietig; niets bijzonders; onaanzienlijk; onbetekenend; ongekunsteld; ordinair; schraal; schraaltjes; sober; sobertjes; van eenvoudige komaf
|
módico
|
matig; middelmatig; min; niet al te best; onbeduidend; zwak; zwakjes
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
pasable
|
matig; middelmatig; min; niet al te best; onbeduidend; zwak; zwakjes
|
|
regular
|
matig; middelmatig; min; niet al te best; onbeduidend; zwak; zwakjes
|
dikwijls; doorsnee; fatsoenlijk; frequent; gemiddeld; geregeld; goed geordend; matig; medium; meermaals; menigmaal; met regelmaat; met vast ritme; methodisch; middelmatig; modaal; netjes; op vaste tijden; ordentelijk; planmatig; regelmatig; regulier; stelselmatig; systematisch; vaak; veelvuldig; welgeordend
|