Nederlands

Uitgebreide vertaling voor zet (Nederlands) in het Spaans

zet:

zet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de zet (duwtje; stoot; por; duw; stootje)
    el empujón; el empujoncito
  2. de zet (schaakzet)
    la jugada
    • jugada [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor zet:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
empujoncito duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet
empujón duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet
jugada schaakstukverplaatsing; schaakzet; zet poets; slagbeurt; streek

Verwante woorden van "zet":


Wiktionary: zet


Cross Translation:
FromToVia
zet zeta zee — name of the letter Z, z
zet movimiento mouvement — Transport

zetten:

zetten werkwoord (zet, zette, zetten, gezet)

  1. zetten (deponeren; leggen; plaatsen; )
    poner; depositar; situar; deponer; mover; estacionar; publicar; derribar; destinar; depositar sobre
  2. zetten (leggen; plaatsen)
    poner; colocar
  3. zetten (plaatsen)
    poner; meter; situar; encajar; engarzar; aplicar; depositar
  4. zetten (neerzetten; plaatsen; bijzetten)
    poner; colocar; depositar

Conjugations for zetten:

o.t.t.
  1. zet
  2. zet
  3. zet
  4. zetten
  5. zetten
  6. zetten
o.v.t.
  1. zette
  2. zette
  3. zette
  4. zetten
  5. zetten
  6. zetten
v.t.t.
  1. heb gezet
  2. hebt gezet
  3. heeft gezet
  4. hebben gezet
  5. hebben gezet
  6. hebben gezet
v.v.t.
  1. had gezet
  2. had gezet
  3. had gezet
  4. hadden gezet
  5. hadden gezet
  6. hadden gezet
o.t.t.t.
  1. zal zetten
  2. zult zetten
  3. zal zetten
  4. zullen zetten
  5. zullen zetten
  6. zullen zetten
o.v.t.t.
  1. zou zetten
  2. zou zetten
  3. zou zetten
  4. zouden zetten
  5. zouden zetten
  6. zouden zetten
diversen
  1. zet!
  2. zet!
  3. gezet
  4. zettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

zetten [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het zetten (zetwerk; zetsels)
    la colocación

Vertaal Matrix voor zetten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aplicar toedienen
colocación zetsels; zetten; zetwerk aanstelling; annexatie; benoeming; inlijving; installatie; plaatsing
colocar neerzetten
depositar neerzetten
derribar doodschieten; neerleggen; neerschieten
destinar detacheren
publicar publiceren; uitgeven
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aplicar plaatsen; zetten aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; deponeren; gebruik maken van; gebruiken; insmeren; leggen; toepassen; uitwrijven; utiliseren
colocar bijzetten; leggen; neerzetten; plaatsen; zetten aanbinden; aanknopen; afbakenen; afpalen; afzetten; beginnen; begrenzen; beknotten; beperken; bevestigen; deponeren; dichtbinden; ergens aan bevestigen; inrichten; installeren; leggen; neerleggen; neppen; omlijnen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; situeren; stationeren; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verneuken; verzekeren; wegleggen; zich afspelen
deponer deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten afwijzen; opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden; weigeren
depositar bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten afbakenen; afpalen; afzetten; afzien van rechtsvervolging; begrenzen; beknotten; beperken; betrappen; bewaren; bijstorten; deponeren; geld overmaken; inleggen; invoegen; laten uitstappen; leggen; neerleggen; omlijnen; op rekening storten; opslaan; overboeken; overschrijven; overzenden; plaatsen; seponeren; snappen; storten; tussenleggen; verneuken; wegleggen
depositar sobre deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten bewaren; neerleggen; onderuit halen; opzij leggen; wegzetten
derribar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten afbreken; begeven; bomen kappen; breken; dompen; flippen; hakken; houwen; iets afbreken; inhakken; inhouwen; kantelen; kappen; kiepen; naar beneden werpen; neerhalen; neerleggen; neersabelen; neerschieten; neerslaan; neerwerpen; omduwen; omgooien; omhakken; omkiepen; omkieperen; omlaag werpen; omslaan; omstoten; omver kiepen; omvergooien; omverhalen; omverrukken; omverstoten; omvertrekken; omverwerpen; omwerpen; onderuit halen; onderuithalen; overhoopschieten; ruineren; slopen; smijten; ten val brengen; uit elkaar halen; uitgommen; uitroeien; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vellen; vernielen; vernietigen; verwoesten; vlakken; vloeren; wegvagen; wegvegen; wippen; wissen
destinar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; inleggen; inrichten; installeren; invoegen; loskrijgen; losmaken; lostornen; neerleggen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; tornen; tussenleggen; uithalen; uittrekken
encajar plaatsen; zetten aanpraten; aansmeren; bijpassen; deponeren; ineenschuiven; inpassen; klemmen; knellen; leggen; neerleggen; omklemmen; onderuit halen; passen; passen in
engarzar plaatsen; zetten neerleggen; onderuit halen
estacionar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; inrichten; installeren; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; parkeren; plaatsen; posten; posteren; stationeren
meter plaatsen; zetten aantasten; aanvreten; bederven; bergen; beschadigen; deponeren; inprikken; leggen; neerleggen; opruimen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; wegleggen
mover deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten beroeren; bewegen; disloqueren; duwen; gaan; iets verplaatsen; lopen; mixen; mobiliseren; neerleggen; omroeren; onderuit halen; ontroeren; opschudden; raken; roeren; stappen; treffen; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten; voortbewegen; voortduwen; vooruitduwen; wriggelen; wrikken; zich verplaatsen; zich voortbewegen
poner bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten aanbieden; aandoen; aandraaien; aangrijpen; aanwenden; afspelen; arrangeren; benutten; deponeren; doen in; exposeren; gebruik maken van; gebruiken; iets neerleggen; iets op touw zetten; inbrengen; indoen; inleggen; inschakelen; instoppen; invoegen; laten zien; leggen; neerleggen; offreren; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; presenteren; regelen; tentoonstellen; toepassen; tonen; tussenleggen; vertonen; voorleggen; wegleggen
publicar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten adverteren; afkondigen; aflezen; afroepen; annonceren; bekend maken; bekendmaken; doen verschijnen; neerleggen; onderuit halen; openbaar maken; openbaren; oplezen; per advertentie aankondigen; posten; proclameren; publiceren; uitbrengen; uitgeven
situar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten deponeren; kalibreren; leggen; neerleggen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; situeren; wegleggen; zich afspelen
- plaatsen

Verwante woorden van "zetten":


Synoniemen voor "zetten":


Verwante definities voor "zetten":

  1. het een plek geven1
    • ik zet deze klok op de kast1
  2. het maken1
    • heb je al koffie gezet?1
  3. maken dat hij het gaat doen1
    • Ik zet hem aan het werk1

Wiktionary: zetten

zetten
verb
  1. iets schikken

Cross Translation:
FromToVia
zetten mover move — to change the place of a piece
zetten poner entre paréntesis parenthesize — place in parentheses
zetten poner; colocar; situar put — to place something somewhere
zetten poner; dejar; colocar set — to put something down
zetten levantar; poner stand — to place in an upright or standing position
zetten levantar; parar stand up — bring something up and set it into a standing position
zetten apostar; cifrar; colocar; echar; marcar; poner setzen — jemanden oder etwas in eine sitzende Position bringen
zetten bajar; inclinar abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
zetten aplicar appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
zetten componer; escribir composerformer un tout de l’assemblage de plusieurs parties, parler des choses physiques et des choses morales.
zetten poner; meter; colocar mettreplacer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé.
zetten subir; montar; ascender; escalar; subir a monter — Se déplacer vers le haut, se transporter dans un lieu plus élevé, s’élever, gravir, grimper.
zetten representar; describir; jugar; tocar; expresar; enunciar représenterprésenter de nouveau.
zetten reducir réduirerestreindre, diminuer, ou faire diminuer.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van zet