Nederlands
Uitgebreide vertaling voor wantrouwen (Nederlands) in het Spaans
wantrouwen:
-
het wantrouwen
-
wantrouwen
Conjugations for wantrouwen:
o.t.t.
- wantrouw
- wantrouwt
- wantrouwt
- wantrouwen
- wantrouwen
- wantrouwen
o.v.t.
- wantrouwde
- wantrouwde
- wantrouwde
- wantrouwden
- wantrouwden
- wantrouwden
v.t.t.
- heb gewantrouwd
- hebt gewantrouwd
- heeft gewantrouwd
- hebben gewantrouwd
- hebben gewantrouwd
- hebben gewantrouwd
v.v.t.
- had gewantrouwd
- had gewantrouwd
- had gewantrouwd
- hadden gewantrouwd
- hadden gewantrouwd
- hadden gewantrouwd
o.t.t.t.
- zal wantrouwen
- zult wantrouwen
- zal wantrouwen
- zullen wantrouwen
- zullen wantrouwen
- zullen wantrouwen
o.v.t.t.
- zou wantrouwen
- zou wantrouwen
- zou wantrouwen
- zouden wantrouwen
- zouden wantrouwen
- zouden wantrouwen
diversen
- wantrouw!
- wantrouwt!
- gewantrouwd
- wantrouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor wantrouwen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
desconfianza | wantrouwen | |
sospecha | wantrouwen | achterdocht; argwaan; beschuldiging; verdenking; vermoeden; veronderstelling |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
desconfiar de | wantrouwen | |
recelarse de | wantrouwen |
Wiktionary: wantrouwen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• wantrouwen | → desconfiar; sospechar; recelar; no fiarse | ↔ misstrauen — zu einem Menschen oder einer Sache kein Vertrauen haben |
• wantrouwen | → recelo; sospecha | ↔ méfiance — disposition à se méfier, à soupçonner, crainte habituelle d’tromper. |