Nederlands
Uitgebreide vertaling voor waggelen (Nederlands) in het Spaans
waggelen:
-
waggelen
bambolearse; tambalear; tambalearse; andar tambaleándose; andar como un pato-
bambolearse werkwoord
-
tambalear werkwoord
-
tambalearse werkwoord
-
andar tambaleándose werkwoord
-
andar como un pato werkwoord
-
Conjugations for waggelen:
o.t.t.
- waggel
- waggelt
- waggelt
- waggelen
- waggelen
- waggelen
o.v.t.
- waggelde
- waggelde
- waggelde
- waggelden
- waggelden
- waggelden
v.t.t.
- heb gewaggeld
- hebt gewaggeld
- heeft gewaggeld
- hebben gewaggeld
- hebben gewaggeld
- hebben gewaggeld
v.v.t.
- had gewaggeld
- had gewaggeld
- had gewaggeld
- hadden gewaggeld
- hadden gewaggeld
- hadden gewaggeld
o.t.t.t.
- zal waggelen
- zult waggelen
- zal waggelen
- zullen waggelen
- zullen waggelen
- zullen waggelen
o.v.t.t.
- zou waggelen
- zou waggelen
- zou waggelen
- zouden waggelen
- zouden waggelen
- zouden waggelen
diversen
- waggel!
- waggelt!
- gewaggeld
- waggelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor waggelen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
andar como un pato | waggelen | |
andar tambaleándose | waggelen | wankelen |
bambolearse | waggelen | deinen; golven; omwisselen; wankelen; wiegelen; wisselen |
tambalear | waggelen | fluctueren; heen en weer zwaaien; slingeren; variëren; wankelen; zwaaien; zwenken |
tambalearse | waggelen | deinen; fluctueren; golven; rondslingeren; slingeren; smijten; variëren; wankelen; wiegelen; zwieren |
Wiktionary: waggelen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• waggelen | → tambalear | ↔ stagger — to walk in an awkward, drunken fashion |
• waggelen | → titubear | ↔ teeter — tilt back and forth on an edge |
• waggelen | → anadear | ↔ waddle — To walk with short steps, tilting the body from side to side |
• waggelen | → vacilar | ↔ barguigner — (familier, fr) hésiter, avoir de la peine à se déterminer, particulièrement quand il s’agir d’un achat, d’une affaire, d’un traité. |
• waggelen | → vacilar; hesitar; dudar | ↔ hésiter — Être incertain, indécis sur le parti, sur la résolution que l’on doit prendre. |
Computer vertaling door derden: