Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. vlek:
  2. vlekken:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vlek (Nederlands) in het Spaans

vlek:

vlek [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de vlek (smet)
    la tacha; la mancha; la marca
    • tacha [la ~] zelfstandig naamwoord
    • mancha [la ~] zelfstandig naamwoord
    • marca [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. de vlek (nop; spat; stip; )
    la mancha; la salpicadura
  3. de vlek (vuile plek)
    la tacha
    • tacha [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor vlek:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mancha moesje; nop; smet; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje blaam; buurtschap; gat; gehucht; harde slag; klap; kledder; klodder; klont; klonter; kwak; lik; schar; spat; spatter; zwabber
marca smet; vlek beeldmerk; brandmerk; eigenschap; einde; eindpunt; eindstreep; finish; finishlijn; handelsmerk; herkenningsteken; kenmerk; kenteken; keurmerk; keurstempel; label; logo; markering; meet; merk; merknaam; merkteken; onderscheidingsteken; ontvangstbewijs; record; reçu; stigma; vlag; wondteken van Christus
salpicadura moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje gespat; spat; spatter
tacha smet; vlek; vuile plek buurtschap; gat; gehucht; schoonheidsfoutje

Verwante woorden van "vlek":


Verwante definities voor "vlek":

  1. plek met een andere kleur dan de omgeving1
    • ze heeft allemaal vlekken op haar huid1
  2. vuile plek1
    • er zit een vlek in je jas1

Wiktionary: vlek


Cross Translation:
FromToVia
vlek mancha spot — a round or irregular patch of a different color
vlek mancha stain — discoloured spot or area
vlek aldea; pueblecito; caserío hameau — En milieu rural, groupe d’habitations à l’écart d’une commune, à laquelle il rattacher administrativement.

vlek vorm van vlekken:

vlekken werkwoord (vlek, vlekt, vlekte, vlekten, gevlekt)

  1. vlekken (smetten; afgeven; bevlekken)
    manchar
  2. vlekken (morsen; knoeien; kladden)
    chapucear; ensuciar; ensuciarse; hacer mal

Conjugations for vlekken:

o.t.t.
  1. vlek
  2. vlekt
  3. vlekt
  4. vlekken
  5. vlekken
  6. vlekken
o.v.t.
  1. vlekte
  2. vlekte
  3. vlekte
  4. vlekten
  5. vlekten
  6. vlekten
v.t.t.
  1. heb gevlekt
  2. hebt gevlekt
  3. heeft gevlekt
  4. hebben gevlekt
  5. hebben gevlekt
  6. hebben gevlekt
v.v.t.
  1. had gevlekt
  2. had gevlekt
  3. had gevlekt
  4. hadden gevlekt
  5. hadden gevlekt
  6. hadden gevlekt
o.t.t.t.
  1. zal vlekken
  2. zult vlekken
  3. zal vlekken
  4. zullen vlekken
  5. zullen vlekken
  6. zullen vlekken
o.v.t.t.
  1. zou vlekken
  2. zou vlekken
  3. zou vlekken
  4. zouden vlekken
  5. zouden vlekken
  6. zouden vlekken
diversen
  1. vlek!
  2. vlekt!
  3. gevlekt
  4. vlekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vlekken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
manchar vlekken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chapucear kladden; knoeien; morsen; vlekken aanklooien; aanmodderen; aanrommelen; aanrotzooien; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; broddelen; klooien; knoeien; modderen; neppen; omlijnen; prutsen; rommelen; rotzooi maken; rotzooien; scharrelen
ensuciar kladden; knoeien; morsen; vlekken bedoezelen; bekladden; bemorsen; besmeren; besmeuren; bevlekken; bevuilen; bezoedelen; kladderen; kliederen; klodderen; verontreinigen; vervuilen; vies maken; viesmaken; vuil maken; vuilmaken
ensuciarse kladden; knoeien; morsen; vlekken afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; keutelen; omlijnen; smerig worden; vies worden
hacer mal kladden; knoeien; morsen; vlekken aandoen; aanmodderen; afbakenen; afpalen; afzetten; bedotten; begrenzen; belasteren; benadelen; broddelen; duperen; grieven; iets misdoen; knauwen; krenken; kwaad doen; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; misdragen; misdrijven; nadeel toebrengen; nadelig zijn; neppen; omlijnen; pijn bezorgen; pijn doen; prutsen; rommelen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; tillen; zeer doen
manchar afgeven; bevlekken; smetten; vlekken bedoezelen; bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen; bezoedelen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; kladderen; kliederen; klodderen; verontreinigen; vervuilen; vies maken; viesmaken; vuil maken; vuilmaken

Verwante woorden van "vlekken":