Nederlands
Uitgebreide vertaling voor vlak (Nederlands) in het Spaans
vlak:
-
vlak (effen; gelijk; egaal; glad; geslepen; strak; plat; vlakuit)
suave; astuto; equilibrado; horizontal; apagado; monótono; igual; fino; a bocajarro; tajantemente; a sotavento-
suave bijvoeglijk naamwoord
-
astuto bijvoeglijk naamwoord
-
equilibrado bijvoeglijk naamwoord
-
horizontal bijvoeglijk naamwoord
-
apagado bijvoeglijk naamwoord
-
monótono bijvoeglijk naamwoord
-
igual bijvoeglijk naamwoord
-
fino bijvoeglijk naamwoord
-
a bocajarro bijvoeglijk naamwoord
-
tajantemente bijvoeglijk naamwoord
-
a sotavento bijvoeglijk naamwoord
-
-
vlak (horizontaal; plat)
plano; horizontal; castizo-
plano bijvoeglijk naamwoord
-
horizontal bijvoeglijk naamwoord
-
castizo bijvoeglijk naamwoord
-
-
vlak (geëgaliseerd; plat)
-
de vlak
Vertaal Matrix voor vlak:
Verwante woorden van "vlak":
Synoniemen voor "vlak":
Antoniemen van "vlak":
Verwante definities voor "vlak":
Wiktionary: vlak
vlak
Cross Translation:
adjective
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• vlak | → llano; parejo | ↔ even — flat and level |
• vlak | → plano; llano | ↔ flat — having no variations in altitude |
• vlak | → nivelado | ↔ level — same height at all places |
• vlak | → plano | ↔ plane — of a surface: flat or level. |
• vlak | → plano | ↔ plane — math: flat surface extending infinitely in all directions |
• vlak | → llano; llanura; planicie | ↔ plaine — plat campagne, grande étendue de terre dans un pays uni. |
• vlak | → llano; achatado; plano | ↔ plat — sans relief. |
vlak vorm van vlakken:
Conjugations for vlakken:
o.t.t.
- vlak
- vlakt
- vlakt
- vlakken
- vlakken
- vlakken
o.v.t.
- vlakte
- vlakte
- vlakte
- vlakten
- vlakten
- vlakten
v.t.t.
- heb gevlakt
- hebt gevlakt
- heeft gevlakt
- hebben gevlakt
- hebben gevlakt
- hebben gevlakt
v.v.t.
- had gevlakt
- had gevlakt
- had gevlakt
- hadden gevlakt
- hadden gevlakt
- hadden gevlakt
o.t.t.t.
- zal vlakken
- zult vlakken
- zal vlakken
- zullen vlakken
- zullen vlakken
- zullen vlakken
o.v.t.t.
- zou vlakken
- zou vlakken
- zou vlakken
- zouden vlakken
- zouden vlakken
- zouden vlakken
diversen
- vlak!
- vlakt!
- gevlakt
- vlakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze