Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor verstreken (Nederlands) in het Spaans
verstreken:
-
verstreken (beëindigd; verlopen; vervallen; voorbij)
pasado; expirado; transcurrido-
pasado bijvoeglijk naamwoord
-
expirado bijvoeglijk naamwoord
-
transcurrido bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor verstreken:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
pasado | verleden | |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
transcurrido | beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij | Verstreken |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
expirado | beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij | |
pasado | beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij | af; afgedaan; afgelopen; armoedig; binnengevallen; doorgegeven; eerder; flodderig; gereed; geëindigd; haveloos; ingehaald; klaar; langsgekomen; over; overschreden; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; uit; verder gegeven; verleden; verlopen; voltooid; voorbij; voorbij gestreefd; voordien; voorgevallen; voorheen; vorig; vroeger |
verstrijken:
-
verstrijken (voorbijgaan; verlopen; vervallen; vergaan; aflopen)
pasar; expirar; transcurrir; avanzar; declinar-
pasar werkwoord
-
expirar werkwoord
-
transcurrir werkwoord
-
avanzar werkwoord
-
declinar werkwoord
-
Conjugations for verstrijken:
o.t.t.
- verstrijk
- verstrijkt
- verstrijkt
- verstrijken
- verstrijken
- verstrijken
o.v.t.
- verstreek
- verstreek
- verstreek
- verstreken
- verstreken
- verstreken
v.t.t.
- ben verstreken
- bent verstreken
- is verstreken
- zijn verstreken
- zijn verstreken
- zijn verstreken
v.v.t.
- was verstreken
- was verstreken
- was verstreken
- waren verstreken
- waren verstreken
- waren verstreken
o.t.t.t.
- zal verstrijken
- zult verstrijken
- zal verstrijken
- zullen verstrijken
- zullen verstrijken
- zullen verstrijken
o.v.t.t.
- zou verstrijken
- zou verstrijken
- zou verstrijken
- zouden verstrijken
- zouden verstrijken
- zouden verstrijken
diversen
- verstrijk!
- verstrijkt!
- verstreken
- verstrijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
verstrijken (vervallen)