Nederlands
Uitgebreide vertaling voor verschuiven (Nederlands) in het Spaans
verschuiven:
-
verschuiven (verplaatsen; disloqueren; verleggen; verschikken; verzetten; roeren; vervoeren)
trasladar; mover; desplazar; cambiar la fecha; transferir; cambiar de lugar; cambiar de sitio-
trasladar werkwoord
-
mover werkwoord
-
desplazar werkwoord
-
cambiar la fecha werkwoord
-
transferir werkwoord
-
cambiar de lugar werkwoord
-
cambiar de sitio werkwoord
-
-
verschuiven (voor zich uitschuiven; uitstellen; vertragen; opschuiven; opschorten; rekken)
posponer; tardar; postergarse; aplazar; postergar; retrasar; retrasarse; demorar; ganar tiempo; dejar en suspenso; dejar para más tarde; diferir-
posponer werkwoord
-
tardar werkwoord
-
postergarse werkwoord
-
aplazar werkwoord
-
postergar werkwoord
-
retrasar werkwoord
-
retrasarse werkwoord
-
demorar werkwoord
-
ganar tiempo werkwoord
-
dejar en suspenso werkwoord
-
dejar para más tarde werkwoord
-
diferir werkwoord
-
-
verschuiven (schuivend verplaatsen; voor zich uitschuiven)
-
verschuiven
Conjugations for verschuiven:
o.t.t.
- verschuif
- verschuift
- verschuift
- verschuiven
- verschuiven
- verschuiven
o.v.t.
- verschoof
- verschoof
- verschoof
- verschoven
- verschoven
- verschoven
v.t.t.
- heb verschoven
- hebt verschoven
- heeft verschoven
- hebben verschoven
- hebben verschoven
- hebben verschoven
v.v.t.
- had verschoven
- had verschoven
- had verschoven
- hadden verschoven
- hadden verschoven
- hadden verschoven
o.t.t.t.
- zal verschuiven
- zult verschuiven
- zal verschuiven
- zullen verschuiven
- zullen verschuiven
- zullen verschuiven
o.v.t.t.
- zou verschuiven
- zou verschuiven
- zou verschuiven
- zouden verschuiven
- zouden verschuiven
- zouden verschuiven
diversen
- verschuif!
- verschuift!
- verschoven
- verschuivend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor verschuiven:
Wiktionary: verschuiven
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verschuiven | → aplazar; postergar; atrasar; perecear; posponer | ↔ postpone — to delay or put off an event |
• verschuiven | → mover | ↔ verschieben — etwas von einem an einen anderen Ort bewegen |
• verschuiven | → aplazar; diferir; prorrogar | ↔ ajourner — remettre à un autre jour. |
• verschuiven | → diferir; aplazar | ↔ différer — Traductions à trier suivant le sens |
• verschuiven | → retroceder; diferir; aplazar; ceder | ↔ reculer — tirer ou pousser un objet en arrière. |
• verschuiven | → aplazar; despedir; destituir; devolver; reflejar | ↔ renvoyer — envoyer de nouveau. |
• verschuiven | → atrasar; diferir; aplazar; retardar | ↔ retarder — différer, temporiser. |
Computer vertaling door derden: