Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verschikken (Nederlands) in het Spaans

verschikken:

verschikken werkwoord (verschik, verschikt, verschikte, verschikten, verschikt)

  1. verschikken (verplaatsen; disloqueren; verschuiven; )

Conjugations for verschikken:

o.t.t.
  1. verschik
  2. verschikt
  3. verschikt
  4. verschikken
  5. verschikken
  6. verschikken
o.v.t.
  1. verschikte
  2. verschikte
  3. verschikte
  4. verschikten
  5. verschikten
  6. verschikten
v.t.t.
  1. heb verschikt
  2. hebt verschikt
  3. heeft verschikt
  4. hebben verschikt
  5. hebben verschikt
  6. hebben verschikt
v.v.t.
  1. had verschikt
  2. had verschikt
  3. had verschikt
  4. hadden verschikt
  5. hadden verschikt
  6. hadden verschikt
o.t.t.t.
  1. zal verschikken
  2. zult verschikken
  3. zal verschikken
  4. zullen verschikken
  5. zullen verschikken
  6. zullen verschikken
o.v.t.t.
  1. zou verschikken
  2. zou verschikken
  3. zou verschikken
  4. zouden verschikken
  5. zouden verschikken
  6. zouden verschikken
diversen
  1. verschik!
  2. verschikt!
  3. verschikt
  4. verschikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verschikken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cambiar de lugar disloqueren; roeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten iets verplaatsen; verleggen
cambiar de sitio disloqueren; roeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten converteren; iets verplaatsen; omzetten; verleggen; verwisselen
cambiar la fecha disloqueren; roeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen
desplazar disloqueren; roeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten demonteren; een spier verrekken; iets verplaatsen; ontmantelen; onttakelen; schuiven; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; verleggen; verplaatsen; verrijden; verschuiven; voortbewegen
mover disloqueren; roeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten beroeren; bewegen; deponeren; duwen; gaan; iets verplaatsen; leggen; lopen; mixen; mobiliseren; neerleggen; neerzetten; omroeren; onderuit halen; ontroeren; opschudden; plaatsen; raken; roeren; stappen; stationeren; treffen; verleggen; voortbewegen; voortduwen; vooruitduwen; wriggelen; wrikken; zetten; zich verplaatsen; zich voortbewegen
transferir disloqueren; roeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten anders boeken; delegeren; geld overmaken; gireren; overboeken; overbrengen; overdragen; overhevelen; overplaatsen; overschrijven; overtappen; overzenden; overzetten; per postgiro betalen; standplaats veranderen; transponeren
trasladar disloqueren; roeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten brengen; demonteren; iets transporteren; langs brengen; meebrengen; ontmantelen; onttakelen; overhevelen; overtappen; overzetten; transponeren; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; verplaatsen; verrijden; vervoeren; wegleiden; wegvoeren