Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
amanecer
|
|
aanbreken van de dag; dageraad; morgenschemering; morgenstond; ochtendgloren; ochtendstond; vroege ochtenduren; zonsopgang
|
desaparecer
|
|
afsterven; tenietgaan; uitvallen; wegvallen
|
despachar
|
|
afgeven; afleveren; aflevering
|
echar
|
|
weggooien
|
levantar
|
|
omhoog steken; omhoog werpen; opsteken; opwerpen
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
amanecer
|
verhuizen; verkassen
|
aanbreken van de dag; aanmanen; aanmanen tot een verplichting; aanrekenen; aansteken; aanstrijken; aanwrijven; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; berispen; beschuldigen; blameren; dagen; doen ontvlammen; flikkeren; fonkelen; gispen; glanzen; gloren; iemand iets verwijten; krieken; kwalijk nemen; laken; licht worden; lichten; lichter worden van kleur; manen; nadragen; neppen; omlijnen; omranden; oplichten; schijnen; sommeren; sprankelen; stralen; twinkelen; verneuken; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
|
arrebatar
|
verhuizen; verkassen
|
aanrekenen; aanwrijven; achteroverdrukken; berispen; beschuldigen; blameren; doordrijven; gappen; geweld gebruiken; gispen; iemand iets verwijten; inpikken; jatten; kwalijk nemen; laken; nadragen; ontvreemden; ontworstelen; ontwringen; pikken; stelen; verdonkeremanen; vervreemden; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; wegkapen; wegpikken; zich door te worstelen bevrijden
|
desaparecer
|
verhuizen; verkassen
|
aanrekenen; aanwrijven; achteruitgaan; afnemen; bezwijken; declineren; doodgaan; doorleven; doorstaan; heengaan; iemand iets verwijten; inslapen; kwalijk nemen; minder worden; missen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verdragen; verduren; verdwijnen; vermissen; verteren; wegvallen
|
despachar
|
verhuizen; verkassen
|
behandelen; beroeren; bewegen; demonteren; herstellen; iets afhandelen; iets verplaatsen; in beweging brengen; in orde brengen; in orde maken; ontheffen; ontmantelen; ontslaan; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; uitklaren; uitsturen; verleggen; verzenden; wegsturen; wegzenden
|
echar
|
verhuizen; verkassen
|
afdanken; afscheiden; afvoeren; bannen; begeleiden; bezweren; bijgieten; doneren; ecarteren; geven; gieten; gunnen; gunst verlenen; ingieten; inschenken; intappen; leiden; lozen; meevoeren; ontheffen; ontslaan; opsturen; posten; schenken; serveren; smijten; sturen; tappen; toezenden; uitbannen; uitscheiden; uitstorten; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; verzenden; voeren; weggooien; wegjagen; wegsmijten; wegsturen; wegzenden
|
levantar
|
verhuizen; verkassen
|
aansteken; aanstrijken; afbakenen; afpalen; afzetten; arrangeren; begrenzen; bliksemen; bouwen; buslichten; casseren; construeren; doen ontvlammen; heffen; hernieuwen; herstellen; hijsen; hoger maken; hoger worden; hooghouden; iets op touw zetten; ijlen; in de fik steken; in de hoogte houden; in de hoogte steken; jachten; jagen; jakkeren; laten gaan; laten lopen; lichten; motiveren; naar boven tillen; naar boven trekken; niet vasthouden; omhoog brengen; omhoog heffen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogbrengen; omhooggooien; omhooghalen; omhoogheffen; omhooghouden; omhoogkomen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogtillen; omhoogtrekken; omlijnen; opgooien; opheffen; ophijsen; ophogen; ophouden; opschieten; opstijgen; optillen; opvliegen; opwerpen; rechtop zetten; regelen; renoveren; reppen; snellen; spoeden; tillen; verbeteren; verhelpen; verhogen; vernieuwen; vliegen; weerlichten; zich haasten; zich omhoogtrekken; zich optrekken aan; zich spoeden
|
mudar de casa
|
verhuizen; verkassen
|
|
remover
|
verhuizen; verkassen
|
achteruitgaan; afnemen; beroeren; beroven van; bewegen; declineren; depriveren; door elkaar schudden; husselen; hutselen; in beweging brengen; minder worden; omwoelen; ontnemen; rondroeren; te kort doen
|