Nederlands
Uitgebreide vertaling voor verhuizen (Nederlands) in het Spaans
verhuizen:
-
verhuizen
-
verhuizen (verkassen)
mudar de casa; amanecer; despachar; remover; arrebatar; levantar; echar; desaparecer-
mudar de casa werkwoord
-
amanecer werkwoord
-
despachar werkwoord
-
remover werkwoord
-
arrebatar werkwoord
-
levantar werkwoord
-
echar werkwoord
-
desaparecer werkwoord
-
Conjugations for verhuizen:
o.t.t.
- verhuis
- verhuist
- verhuist
- verhuizen
- verhuizen
- verhuizen
o.v.t.
- verhuisde
- verhuisde
- verhuisde
- verhuisden
- verhuisden
- verhuisden
v.t.t.
- ben verhuisd
- bent verhuisd
- is verhuisd
- zijn verhuisd
- zijn verhuisd
- zijn verhuisd
v.v.t.
- was verhuisd
- was verhuisd
- was verhuisd
- waren verhuisd
- waren verhuisd
- waren verhuisd
o.t.t.t.
- zal verhuizen
- zult verhuizen
- zal verhuizen
- zullen verhuizen
- zullen verhuizen
- zullen verhuizen
o.v.t.t.
- zou verhuizen
- zou verhuizen
- zou verhuizen
- zouden verhuizen
- zouden verhuizen
- zouden verhuizen
en verder
- heb verhuisd
- hebt verhuisd
- heeft verhuisd
- hebben verhuisd
- hebben verhuisd
- hebben verhuisd
diversen
- verhuis!
- verhuist!
- verhuisd
- verhuizend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze