Nederlands
Uitgebreide vertaling voor vergruizen (Nederlands) in het Spaans
vergruizen:
-
vergruizen (vermorzelen; verbrijzelen; verpletteren; platdrukken; fijnmaken)
estropear; destruir; machacar; estrujar; romper; aplastar; destrozar; triturar; exprimir; aplastarse; pulverizar; anonadar; hacer polvo; hacer pedazos-
estropear werkwoord
-
destruir werkwoord
-
machacar werkwoord
-
estrujar werkwoord
-
romper werkwoord
-
aplastar werkwoord
-
destrozar werkwoord
-
triturar werkwoord
-
exprimir werkwoord
-
aplastarse werkwoord
-
pulverizar werkwoord
-
anonadar werkwoord
-
hacer polvo werkwoord
-
hacer pedazos werkwoord
-
Conjugations for vergruizen:
o.t.t.
- vergruis
- vergruist
- vergruist
- vergruizen
- vergruizen
- vergruizen
o.v.t.
- vergruisde
- vergruisde
- vergruisde
- vergruisden
- vergruisden
- vergruisden
v.t.t.
- heb vergruisd
- hebt vergruisd
- heeft vergruisd
- hebben vergruisd
- hebben vergruisd
- hebben vergruisd
v.v.t.
- had vergruisd
- had vergruisd
- had vergruisd
- hadden vergruisd
- hadden vergruisd
- hadden vergruisd
o.t.t.t.
- zal vergruizen
- zult vergruizen
- zal vergruizen
- zullen vergruizen
- zullen vergruizen
- zullen vergruizen
o.v.t.t.
- zou vergruizen
- zou vergruizen
- zou vergruizen
- zouden vergruizen
- zouden vergruizen
- zouden vergruizen
diversen
- vergruis!
- vergruist!
- vergruisd
- vergruizend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze