Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. vergoelijken:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vergoelijken (Nederlands) in het Spaans

vergoelijken:

vergoelijken werkwoord (vergoelijk, vergoelijkt, vergoelijkte, vergoelijkten, vergoelijkt)

  1. vergoelijken (bagatelliseren)
    disfrazar; encubrir; enmascarar
  2. vergoelijken
    disculpar; excusar

Conjugations for vergoelijken:

o.t.t.
  1. vergoelijk
  2. vergoelijkt
  3. vergoelijkt
  4. vergoelijken
  5. vergoelijken
  6. vergoelijken
o.v.t.
  1. vergoelijkte
  2. vergoelijkte
  3. vergoelijkte
  4. vergoelijkten
  5. vergoelijkten
  6. vergoelijkten
v.t.t.
  1. heb vergoelijkt
  2. hebt vergoelijkt
  3. heeft vergoelijkt
  4. hebben vergoelijkt
  5. hebben vergoelijkt
  6. hebben vergoelijkt
v.v.t.
  1. had vergoelijkt
  2. had vergoelijkt
  3. had vergoelijkt
  4. hadden vergoelijkt
  5. hadden vergoelijkt
  6. hadden vergoelijkt
o.t.t.t.
  1. zal vergoelijken
  2. zult vergoelijken
  3. zal vergoelijken
  4. zullen vergoelijken
  5. zullen vergoelijken
  6. zullen vergoelijken
o.v.t.t.
  1. zou vergoelijken
  2. zou vergoelijken
  3. zou vergoelijken
  4. zouden vergoelijken
  5. zouden vergoelijken
  6. zouden vergoelijken
diversen
  1. vergoelijk!
  2. vergoelijkt!
  3. vergoelijkt
  4. vergoelijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vergoelijken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
disculpar vergoelijken excuseren; excuses aanbieden; vergeven; vergiffenis schenken; verontschuldigen; verschonen
disfrazar bagatelliseren; vergoelijken verkleden; vermommen
encubrir bagatelliseren; vergoelijken achterhouden; afdekken; afschermen; afschutten; bedekken; bemantelen; beschermen; beschutten; camoufleren; gestolen goed verkopen; gezond maken; helen; hullen; in omgeving op laten gaan; inhullen; maskeren; omhullen; verbloemen; verhelen; verhullen; versluieren; verzwijgen
enmascarar bagatelliseren; vergoelijken bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; verkleden; vermommen; versluieren
excusar vergoelijken excuseren; excuses aanbieden; verontschuldigen; verschonen