Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
avanzar
|
|
vooruitgaan; vorderen
|
caducar
|
|
verstrijken; vervallen
|
degeneración
|
bederf; bederven; ontbinding; vergaan; verrotten; verwording
|
decadentie; degeneratie; degenerering; ontaarding; verergering; verlies van normen en waarden; verloedering; verslechtering; verwildering; verwording
|
degradación
|
bederf; bederven; ontbinding; vergaan; verrotten; verwording
|
degeneratie; degenerering; degradatie; degraderen; ontaarding; terugzetting; verergering; verlaging; verslechtering; verwording
|
derrumbarse
|
|
tuimelen; vallen
|
descomposición
|
bederf; bederven; ontbinding; vergaan; verrotten; verwording
|
|
disolución
|
bederf; bederven; ontbinding; vergaan; verrotten; verwording
|
afschaffing; liederlijkheid; ontbinding; opheffing; opheffing van vergadering
|
eliminación
|
bederf; bederven; ontbinding; vergaan; verrotten; verwording
|
afschaffing; liquidatie; opheffing; uitschakeling; uitstoot; uitstoting; vernietiging; verwijderen; verwijdering
|
fracasar
|
|
aandrijven; aanspoelen; stranden
|
gastarse
|
|
slijten; verslijten
|
hundirse
|
|
inzakken; kelderen; sterk in waarde dalen; terugvallen; wegzakken
|
liquidación
|
bederf; bederven; ontbinding; vergaan; verrotten; verwording
|
afschaffing; beëindigen; executie; inlossing; liquidatie; moord; opheffen; opheffing; uitschakeling; vereffening; vernietiging
|
malo
|
|
gemenerik
|
podredumbre
|
bederf; bederven; ontbinding; vergaan; verrotten; verwording
|
|
pudrirse
|
|
afrotten
|
putrefacción
|
bederf; bederven; ontbinding; vergaan; verrotten; verwording
|
bederf; bedorvenheid; dun zijn; magerheid; magerte; rotheid; vergaanheid; verrotheid; verrotting
|
rancio
|
|
ransheid
|
vicioso
|
|
lelijkerd
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
avanzar
|
aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
|
aanrukken; bevorderd worden; doordrijven; geweld gebruiken; hogerop komen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opmarcheren; oprukken; opschieten; reppen; snellen; spoeden; verder komen; vliegen; voortschrijden; vooruitbrengen; vooruitgaan; vooruitkomen; vorderen; zich haasten; zich opwerken; zich spoeden
|
caducar
|
vergaan; verkommeren; vervallen
|
beslissen; besluiten; ongeldig worden
|
caer
|
ten onder gaan; vergaan
|
afleggen; afzien van rechtsvervolging; bezwijken; breken; buitelen; doodgaan; duikelen; heengaan; het onderspit delven; inslapen; kapot gaan; kelderen; omkomen; omrollen; omvallen; omvervallen; onderuitgaan; op zijn bek gaan; overlijden; seponeren; sneuvelen; sodemieteren; sterven; strijd verliezen; stuk gaan; ten val komen; tenondergaan; vallen; wegvallen; zakken
|
caer en ruina
|
vergaan; verkommeren; vervallen
|
afknappen; bouwvallig worden; er vanaf breken; in elkaar storten; ten gronde gaan; vervallen
|
decaer
|
vergaan; verkommeren; vervallen
|
achteruitgaan; afknappen; afnemen; declineren; er vanaf breken; in elkaar storten; minder worden; ten gronde gaan; verloederen; verslonzen
|
declinar
|
aflopen; vergaan; verkommeren; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
|
afkeuren; aflopen; afschepen; afstemmen; afwijzen; afwimpelen; begeven; declineren; flauw hellend aflopend; flippen; glooien; verbuigen; vervallen; vervoegen; verwerpen; wegsturen
|
derrumbarse
|
vergaan; verkommeren; vervallen
|
afknappen; begeven; bezwijken; doen neerstorten; doordringen; er vanaf breken; flippen; imploderen; in elkaar storten; ineenstorten; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; inzakken; kelderen; neerploffen; neerstorten; omlaagstorten; ondergaan; penetreren; ploffen; sterk afnemen; sterk in waarde dalen; te gronde gaan; ten gronde gaan; teruglopen; vallen; zakken
|
descomponerse
|
ontbinden; rotten; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten
|
afdragen; afrotten; doorleven; doorstaan; eroderen; slijten; verdragen; verduren; verslijten; verteren; wegvreten
|
deshacerse
|
vergaan; verkommeren; vervallen
|
afrotten; brokkelen; desintegreren; in elkaar storten; kruimelen; ten gronde gaan; uit elkaar vallen; uiteenvallen; verbrokkelen; verkruimelen
|
desintegrarse
|
vergaan; verkommeren; vervallen
|
desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen
|
desmedrar
|
vergaan; verkommeren; vervallen
|
|
desmoronarse
|
vergaan; verkommeren; vervallen
|
afkalven; begeven; flippen; in elkaar zakken; ineenstorten; instorten; invallen; inzakken; inzinken
|
desplomarse
|
vergaan; verkommeren; vervallen
|
in elkaar storten; ineenzakken; ineenzijgen; naar beneden donderen; neerzinken; omlaagstorten; ten gronde gaan; vallen; zich langzaam laten vallen
|
expirar
|
aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
|
afsluiten; beslissen; besluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen
|
fallar
|
ten onder gaan; vergaan
|
afgaan; een fout maken; falen; floppen; in de puree lopen; ketsen; misgaan; mislopen; mislukken; mistasten; onderuitgaan; op zijn bek gaan; stranden; te kort schieten; tegenvallen; ten val komen; vallen; verkeerd lopen; zich vergissen
|
fracasar
|
ten onder gaan; vergaan
|
afgaan; afknappen; begeven; er vanaf breken; falen; flippen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; mistasten; onderuitgaan; op zijn bek gaan; stranden; ten val komen; vallen; verkeerd lopen
|
fragmentarse
|
vergaan; verkommeren; vervallen
|
snipperen; verknippen; versnipperen
|
gastarse
|
achteruitgaan; bezwijken; instorten; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten; zinken
|
|
hundirse
|
vergaan; verkommeren; vervallen
|
afknappen; afkoelen; bekoelen; doorbuigen; doorleven; doorstaan; doorzakken; er vanaf breken; gaan hangen; ineenzakken; ineenzijgen; inzakken; kelderen; koel worden; luwen; naar de vijand overlopen; omlaagstorten; sterk afnemen; teruglopen; tot bedaren komen; uitwoeden; uitzakken; vallen; verdragen; verduren; verflauwen; verteren; verzakken; wegsterven; wegzakken; zakken; zakken in; zich storten
|
pasar
|
achteruitgaan; aflopen; bezwijken; instorten; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verlopen; verrotten; verstrijken; verteren; vervallen; voorbijgaan; wegrotten; zinken
|
aankomen; afsluiten; bezoeken; dichtdoen; doodgaan; doorgeven; doorhalen; doorkomen; doorspelen; doorvertellen; erdoor komen; gebeuren; geld overmaken; geschieden; iemand opzoeken; inhalen; kapotgaan; langsgaan; langskomen; omkomen; op visite gaan; oprijzen; overboeken; overgaan; overheen gaan; overheen trekken; overkomen; overlijden; overschrijden; overschrijven; overzenden; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; rijzen; rondbrieven; rondvertellen; sluiten; snel bewegen; sterven; toedoen; toegaan; toemaken; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijlopen; voorbijrijden; voordoen; voorvallen
|
podrirse
|
achteruitgaan; bederven; bezwijken; instorten; ontbinden; rotten; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten; zinken
|
afrotten
|
pudrirse
|
bederven; ontbinden; rotten; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten
|
afrotten; doorleven; doorstaan; eroderen; verdragen; verduren; verteren; wegvreten
|
transcurrir
|
aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
|
|
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
maligno
|
|
boosaardig; slecht
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
corrompido
|
bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot
|
goddeloos; heilloos; liederlijk; onzedelijk; verderfelijk; verdorven; verregaand zedenloos
|
indecente
|
bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot
|
aan lager wal; aanstootgevend; aanstotelijk; achterbaks; boefachtig; boosaardig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; leep; listig; obsceen; onbehoorlijk; onbetamelijk; onedel; oneerbaar; onfatsoenlijk; ongehoord; ongepast; onkies; onkuis; onpassend; onrein; ontaard; onvertogen; onwelgevoegelijk; onwelgevoeglijk; onwelvoegelijk; onzedelijk; onzedig; onzindelijk; ploertig; schandalig; schandelijk; schuin; schurft hebbend; schurftachtig; schurftig; schurkachtig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt; vals; verfoeilijk; verkeerd; verlopen; vies; vlegelachtig; vunzig; zedeloos; zondig
|
inmoral
|
bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot
|
amoreel; immoreel; obsceen; oneerbaar; ongepast; onkies; ontaard; onvertogen; onzedelijk; onzedig; schuin; verkeerd; vies; vunzig; zedeloos
|
maligno
|
bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot
|
boosaardig; duivelachtig; duivels; gemeen; giftig; kwaadaardig; kwaadwillig; met slechte intentie; min; satanisch; slecht; vals; venijnig
|
malo
|
bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot
|
aan een ziekte lijdend; achterbaks; akelig; banaal; bedriegelijk; beroerd; boefachtig; boos; boosaardig; doortrapt; duivelachtig; duivels; ellendig; erg; ernstig; furieus; gangbaar; gebruikelijk; gefingeerd; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gewoon; gluiperig; grof; in het geniep; kwaad; kwaadaardig; kwaadwillig; kwalijk; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; leep; listig; lomp; met slechte intentie; min; naar; nagemaakt; nijdig; normaal; onaardig; onecht; onedel; onhartelijk; onhebbelijk; onverdraagzaam; onvriendelijk; onwaar; onwelwillend; plat; platvloers; ploertig; razend; satanisch; schunnig; schurkachtig; slecht; slinks; sluw; snood; spinnijdig; stiekem; toornig; triviaal; uitgekookt; vals; van bedenkelijke aard; vertoornd; vunzig; week; woest; ziedend; ziek; zwak
|
perverso
|
bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot
|
goddeloos; heilloos; liederlijk; onzedelijk; pervers; verderfelijk; verdorven; verregaand zedenloos
|
rancio
|
bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot
|
muf; onfris; rans; ransig; ranzig; rottend; voos
|
vicioso
|
bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot
|
goddeloos; heilloos; liederlijk; onzedelijk; verderfelijk; verdorven; verregaand zedenloos; vicieus
|