Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verbogen (Nederlands) in het Spaans

verbogen:

verbogen bijvoeglijk naamwoord

  1. verbogen
    arqueado; torcido; doblado; curvado

Vertaal Matrix voor verbogen:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arqueado verbogen concaaf; gebogen; gekromd; gewelfd; holrond; krom
curvado verbogen concaaf; holrond
doblado verbogen dubbelgeklapt; dubbelgevouwen; gebogen; geknikt; gevouwen; gewelfd; omgebogen; opgevouwen
torcido verbogen dwars; gebogen; gedraaid; gekromd; gekronkeld; geslingerd; hellend; krom; scheef; schuin; schuin aflopend; slingerend; steil; verdraaid; verwrongen

verbuigen:

verbuigen werkwoord (verbuig, verbuigt, verboog, verbogen, verbogen)

  1. verbuigen (declineren; vervoegen)
  2. verbuigen (ombuigen; krom buigen)
    torcer; doblar; doblarse

Conjugations for verbuigen:

o.t.t.
  1. verbuig
  2. verbuigt
  3. verbuigt
  4. verbuigen
  5. verbuigen
  6. verbuigen
o.v.t.
  1. verboog
  2. verboog
  3. verboog
  4. verbogen
  5. verbogen
  6. verbogen
v.t.t.
  1. heb verbogen
  2. hebt verbogen
  3. heeft verbogen
  4. hebben verbogen
  5. hebben verbogen
  6. hebben verbogen
v.v.t.
  1. had verbogen
  2. had verbogen
  3. had verbogen
  4. hadden verbogen
  5. hadden verbogen
  6. hadden verbogen
o.t.t.t.
  1. zal verbuigen
  2. zult verbuigen
  3. zal verbuigen
  4. zullen verbuigen
  5. zullen verbuigen
  6. zullen verbuigen
o.v.t.t.
  1. zou verbuigen
  2. zou verbuigen
  3. zou verbuigen
  4. zouden verbuigen
  5. zouden verbuigen
  6. zouden verbuigen
diversen
  1. verbuig!
  2. verbuigt!
  3. verbogen
  4. verbuigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

verbuigen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. verbuigen (declineren)
    el cambio; la declinación

Vertaal Matrix voor verbuigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cambio declineren; verbuigen amenderen; deviezenkoers; draai; evolutie; geldkoers; herleidingskoers; hervorming; het verschonen; inruil; keer; keerpunt; kentering; kering; koers; koppelkoers; modificeren; mutatie; muteren; ombuiging; omdraaiing; omkeer; omkering; ommedraai; ommekeer; ommezwaai; omruil; omruiling; omschakeling; omslag; omwisselen; omwisseling; overgang; overplaatsing; overslag; overstap; richtingsverandering; ruil; ruiling; ruiltransactie; transformatie; uitwisseling; valuta; veranderen; verandering; verruiling; verschoning; verwisseling; wending; wijzigen; wijziging; wissel; wisselbrief; wisseling; wisselkoers; wisseltarief
declinación declineren; verbuigen decadentie; declinatie; verbuiging; verwording
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cascar declineren; verbuigen; vervoegen afkraken; afranselen; babbelen; een krakend geluid maken; huizen kraken; iemand toetakelen; ijlen; kakelen; katten; kletsen; knakken; kraken; krassen; kritiseren; kwaken; kwebbelen; kwetteren; onzin uitkramen; onzin verkopen; raaskallen; ratelen; snateren; wartaal spreken; zich krabben
conjugar declineren; verbuigen; vervoegen overeenbrengen
declinar declineren; verbuigen; vervoegen afkeuren; aflopen; afschepen; afstemmen; afwijzen; afwimpelen; begeven; flauw hellend aflopend; flippen; glooien; vergaan; verkommeren; verlopen; verstrijken; vervallen; verwerpen; voorbijgaan; wegsturen
doblar krom buigen; ombuigen; verbuigen breken; buigen; doen buigen; dubbel vouwen; dubbelvouwen; dubben; kapot gaan; krom buigen; krommen; nasynchroniseren; neerslaan; ombuigen; omknikken; omslaan; omvouwen; onderuithalen; opvouwen; plooien; samenvouwen; sneuvelen; stuk gaan; ten dele vouwen; toevouwen; vloeren; vouwen; welven
doblarse krom buigen; ombuigen; verbuigen buigen; doorbuigen; doorzakken; krommen; omknikken; reproduceren; verdubbelen; vermenigvuldigen; welven
flectar la cabeza declineren; verbuigen; vervoegen
hacer recortes declineren; verbuigen; vervoegen
torcer krom buigen; ombuigen; verbuigen afdraaien; buigen; eer betuigen; ineendraaien; krom buigen; krombuigen; krommen; met iemand worstelen; welven; worstelen; wrikken

Wiktionary: verbuigen


Cross Translation:
FromToVia
verbuigen curvar; doblar; arquear; encorvar courberrendre courbe.