Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- verantwoorden:
-
Wiktionary:
- verantwoorden → justificar, justificarse
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor verantwoorden (Nederlands) in het Spaans
verantwoorden:
-
verantwoorden
rendir cuenta; justificar; dar cuenta de; legitimar; explicar-
rendir cuenta werkwoord
-
justificar werkwoord
-
dar cuenta de werkwoord
-
legitimar werkwoord
-
explicar werkwoord
-
Conjugations for verantwoorden:
o.t.t.
- verantwoord
- verantwoordt
- verantwoordt
- verantwoorden
- verantwoorden
- verantwoorden
o.v.t.
- verantwoordde
- verantwoordde
- verantwoordde
- verantwoordden
- verantwoordden
- verantwoordden
v.t.t.
- heb verantwoord
- hebt verantwoord
- heeft verantwoord
- hebben verantwoord
- hebben verantwoord
- hebben verantwoord
v.v.t.
- had verantwoord
- had verantwoord
- had verantwoord
- hadden verantwoord
- hadden verantwoord
- hadden verantwoord
o.t.t.t.
- zal verantwoorden
- zult verantwoorden
- zal verantwoorden
- zullen verantwoorden
- zullen verantwoorden
- zullen verantwoorden
o.v.t.t.
- zou verantwoorden
- zou verantwoorden
- zou verantwoorden
- zouden verantwoorden
- zouden verantwoorden
- zouden verantwoorden
diversen
- verantwoord!
- verantwoordt!
- verantwoord
- verantwoordend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor verantwoorden:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dar cuenta de | verantwoorden | goedpraten; rechtpraten |
explicar | verantwoorden | accentueren; afschilderen; begrijpelijk maken; belichten; beschrijven; duiden; met licht beschijnen; nader verklaren; omschrijven; ontvouwen; ophelderen; opklaren; schetsen; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; verhelderen; verklaren |
justificar | verantwoorden | goedpraten; rechtpraten; rechtvaardigen; uitvullen; wettigen |
legitimar | verantwoorden | rechtvaardigen; wettigen |
rendir cuenta | verantwoorden |
Wiktionary: verantwoorden
verantwoorden
verb
-
rechtvaardigen
- verantwoorden → justificar
-
zich rechtvaardigen
- verantwoorden → justificarse