Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
arrancar
|
|
aanslingeren; aanzwengelen; afdwingen; afrukken; losrukken; ontwringen
|
comenzar
|
|
aanheffen; inzetten
|
despegar
|
|
afvloeien; wegstromen; wegvloeien
|
empezar
|
|
aanheffen; aansnijden; entameren; inzetten
|
iniciar
|
|
aansnijden; entameren
|
ponerse en marcha
|
|
gaan rijden
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
activarse
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
|
arrancar
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
aandrijven; aansporen; afbedelen; afrukken; afscheuren; aftrekken; beginnen; ergens uitscheuren; gebrek hebben; iem. afdwingen; iemand van de plaats dringen; in werking stellen; inluiden; loskrijgen; losmaken; losrukken; losscheuren; lostornen; lostrekken; neerhalen; neersabelen; nijpen; ontrukken; onttrekken; ontworstelen; ontwringen; open krijgen; openkrijgen; opkrikken; opstarten; opwekken; prikkelen; rooien; starten; stimuleren; tornen; uithalen; uitrukken; uitscheuren; uittrekken; van het lijf trekken; verdringen; wegrukken; zich door te worstelen bevrijden
|
comenzar
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanleren; aansteken; aantreden; aanwenden; arrangeren; beginnen; benutten; een begin nemen; eigen maken; gebruik maken van; gebruiken; iets op touw zetten; in de fik steken; inleiden; inrichten; installeren; intreden; inzetten; leren; ondernemen; op gang komen; openen; oppikken; opsteken; regelen; sigaret opsteken; toepassen; toetreden; verwerven
|
despegar
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
afstomen; afweken; de hoogte ingaan; doorbreken; in de lucht omhoogstijgen; loskomen; losweken; omhoogkomen; ontslagen worden; op vrije voeten gesteld worden; opstijgen; opvliegen; stijgen; vrijkomen
|
empezar
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; beginnen; een begin nemen; inleiden; intreden; inzetten; ondernemen; ontstaan; op gang komen; openen; oprijzen; rijzen; voortkomen
|
emprender
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
aangaan; aanpakken; onderhanden nemen; ondernemen; onderuithalen; tekkelen
|
entrar en
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
aankomen; arriveren; betreden; binnendringen; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenmarcheren; binnenrijden; binnenstappen; binnenstromen; binnentreden; binnentrekken; binnenvallen; doordringen; haven binnenvaren; indringen; infiltreren; ingaan; inpassen; inrijden; instromen; invallen; massaal opkomen; onverwachts langskomen; passen in; penetreren; toestromen
|
iniciar
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanwenden; arrangeren; beginnen; benutten; bezigen; een begin nemen; gang maken; gangmaken; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; hard draven; iets op touw zetten; in werking stellen; initiëren; inleiden; inwerken; inzet tonen; inzetten; ondernemen; op gang brengen; openen; opstarten; prepareren; regelen; toepassen; voorbereiden op
|
ponerse en marcha
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
gaan rijden; gaan varen
|
ponerse en movimiento
|
aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
|
|