Nederlands

Uitgebreide vertaling voor valt (Nederlands) in het Spaans

valt vorm van vallen:

Conjugations for vallen:

o.t.t.
  1. val
  2. valt
  3. valt
  4. vallen
  5. vallen
  6. vallen
o.v.t.
  1. viel
  2. viel
  3. viel
  4. vielen
  5. vielen
  6. vielen
v.t.t.
  1. ben gevallen
  2. bent gevallen
  3. is gevallen
  4. zijn gevallen
  5. zijn gevallen
  6. zijn gevallen
v.v.t.
  1. was gevallen
  2. was gevallen
  3. was gevallen
  4. waren gevallen
  5. waren gevallen
  6. waren gevallen
o.t.t.t.
  1. zal vallen
  2. zult vallen
  3. zal vallen
  4. zullen vallen
  5. zullen vallen
  6. zullen vallen
o.v.t.t.
  1. zou vallen
  2. zou vallen
  3. zou vallen
  4. zouden vallen
  5. zouden vallen
  6. zouden vallen
diversen
  1. val!
  2. valt!
  3. gevallen
  4. vallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vallen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het vallen (tuimelen)
    el volcar; el voltear; el derrumbarse

Vertaal Matrix voor vallen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
derrumbarse tuimelen; vallen
desaparecer afsterven; tenietgaan; uitvallen; wegvallen
descender afdalen; afklimmen; afstijgen
fallecer uitvallen; wegvallen
fracasar aandrijven; aanspoelen; stranden
hundirse inzakken; kelderen; sterk in waarde dalen; terugvallen; wegzakken
morirse creperen; wegsterven
volcar tuimelen; vallen kapseizen
voltear tuimelen; vallen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bajar los precios inzakken; sterk afnemen; teruglopen; vallen in elkaar zakken; ineenstorten; instorten; invallen; inzakken; inzinken; wegzakken; zakken in
caer bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; onderuitgaan; op zijn bek gaan; overlijden; sneuvelen; sterven; ten val komen; vallen; wegvallen afleggen; afzien van rechtsvervolging; bezwijken; breken; buitelen; duikelen; het onderspit delven; kapot gaan; kelderen; omrollen; omvallen; omvervallen; seponeren; sneuvelen; sodemieteren; strijd verliezen; stuk gaan; ten onder gaan; tenondergaan; vergaan; zakken
caer abajo naar beneden vallen; omlaagvallen; vallen eraf vallen; neervallen; op de grond vallen
caerse inzakken; naar beneden vallen; omlaagstorten; omlaagvallen; sterk afnemen; teruglopen; vallen afknappen; buitelen; doordringen; duikelen; er vanaf breken; eraf vallen; imploderen; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; naar beneden storten; neerstorten; neervallen; omgooien; omkiepen; omkieperen; omvergooien; omverwerpen; omwerpen; op de grond vallen; penetreren
caerse de hocico onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen
dar con los huesos en el suelo onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten
dar vueltas flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; tuimelen; vallen buitelen; cirkelen; de ronde doen; draaien; duikelen; duizelen; in de war maken; kantelen; kolken; rollen; ronddraaien; rondgaan; rondtollen; roteren; tollen; verrollen; wentelen; wervelen; wielen; zwieren
derrumbarse inzakken; omlaagstorten; sterk afnemen; teruglopen; vallen afknappen; begeven; bezwijken; doen neerstorten; doordringen; er vanaf breken; flippen; imploderen; in elkaar storten; ineenstorten; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; kelderen; neerploffen; neerstorten; ondergaan; penetreren; ploffen; sterk in waarde dalen; te gronde gaan; ten gronde gaan; vergaan; verkommeren; vervallen; zakken
desaparecer bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen aanrekenen; aanwrijven; achteruitgaan; afnemen; declineren; doorleven; doorstaan; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; minder worden; missen; verdragen; verduren; verdwijnen; verhuizen; verkassen; vermissen; verteren
descender naar beneden vallen; omlaagvallen; vallen achteruitgaan; afdalen; afnemen; afrijden; dalen; declineren; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; eraf rijden; erafklimmen; erop achteruitgaan; geld inleveren; kelderen; landen; minder worden; naar beneden dalen; naar beneden gaan; naar beneden komen; naar beneden lopen; naar beneden rijden; neer laten zakken; neerdalen; neerkomen; omlaaggaan; omlaagkomen; omlaagrijden; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; uitbuiken; uitzakken; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zakken; zich vrijmaken
desplomarse omlaagstorten; vallen in elkaar storten; ineenzakken; ineenzijgen; naar beneden donderen; neerzinken; ten gronde gaan; vergaan; verkommeren; vervallen; zich langzaam laten vallen
fallar onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen afgaan; een fout maken; falen; floppen; in de puree lopen; ketsen; misgaan; mislopen; mislukken; mistasten; stranden; te kort schieten; tegenvallen; ten onder gaan; vergaan; verkeerd lopen; zich vergissen
fallecer bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen doodgaan; heengaan; inslapen; kapotgaan; omkomen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden
fracasar onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen afgaan; afknappen; begeven; er vanaf breken; falen; flippen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; mistasten; stranden; ten onder gaan; vergaan; verkeerd lopen
frustrarse onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen
hundirse inzakken; omlaagstorten; sterk afnemen; teruglopen; vallen afknappen; afkoelen; bekoelen; doorbuigen; doorleven; doorstaan; doorzakken; er vanaf breken; gaan hangen; ineenzakken; ineenzijgen; kelderen; koel worden; luwen; naar de vijand overlopen; tot bedaren komen; uitwoeden; uitzakken; verdragen; verduren; verflauwen; vergaan; verkommeren; verteren; vervallen; verzakken; wegsterven; wegzakken; zakken; zakken in; zich storten
irse al traste onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; stranden; verkeerd lopen
malograrse onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen afknappen; er vanaf breken
morir bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen afleggen; besterven; besterven van angst; bezwijken; breken; doodgaan; heengaan; het onderspit delven; in de oorlog omkomen; inslapen; kapot gaan; kapotgaan; omkomen; ondergaan; ontslapen; ophouden te bestaan; overlijden; sneuvelen; sterven; stuk gaan; te gronde gaan; ten ondergaan; tenondergaan; uitsterven; verscheiden
morirse bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen creperen; doodgaan; heengaan; hongeren; hongerlijden; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verhongeren; verrekken; verscheiden; zieltogen
perecer bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen doodgaan; kapotgaan; omkomen; overlijden; sterven; verongelukken
resbalarse onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten
salir fallido onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen afgaan; afknappen; er vanaf breken; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; stranden; verkeerd lopen
salir mal onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen afgaan; afknappen; er vanaf breken; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; stranden; verkeerd lopen
venirse abajo omlaagstorten; vallen buitelen; duikelen; imploderen; in elkaar zakken; ineenstorten; instorten; invallen; inzakken; inzinken; naar beneden storten; neerstorten; sodemieteren
volcar flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; tuimelen; vallen dompen; kantelen; kapseizen; kiepen; omkantelen; omklappen; omver kiepen; omverrukken; over een kant vallen; overkiepen
voltear flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; tuimelen; vallen dompen; kantelen; kiepen; omklappen; omrollen; omvallen; omver kiepen; omvervallen; omwentelen; spiegelen

Verwante woorden van "vallen":


Verwante definities voor "vallen":

  1. er boos om worden1
    • hij viel erover dat het eten niet klaar was1
  2. hem heel erg leuk of aantrekkelijk vinden1
    • ik val op blonde jongens1
  3. macht en invloed verliezen1
    • het kabinet is gevallen1
  4. omkomen1
    • hij is gevallen voor het vaderland1
  5. op de grond terechtkomen1
    • ik viel een gat in mijn knie1

Wiktionary: vallen

vallen
verb
  1. vrijelijk onder invloed van de zwaartekracht naar de aarde bewegen

Cross Translation:
FromToVia
vallen caer drop — to fall
vallen caerse; caer fall — move to a lower position under the effect of gravity
vallen dejar caer; caer; abandonar fallenunkontrolliert von oben nach unten bewegen (durch die Gravitation)
vallen bajar; descender fallen — auf einen niedrigeren Wert sinken
vallen recaer falleneinnehmen werden
vallen caer tomber — Être entraîné de haut en bas par son poids