Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. uitwerken:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitwerken (Nederlands) in het Spaans

uitwerken:

uitwerken werkwoord (werk uit, werkt uit, werkte uit, werkten uit, uitgewerkt)

  1. uitwerken (preciseren)
    especificar; precisar
  2. uitwerken (uitrekenen; berekenen; becijferen; calculeren)
    calcular

Conjugations for uitwerken:

o.t.t.
  1. werk uit
  2. werkt uit
  3. werkt uit
  4. werken uit
  5. werken uit
  6. werken uit
o.v.t.
  1. werkte uit
  2. werkte uit
  3. werkte uit
  4. werkten uit
  5. werkten uit
  6. werkten uit
v.t.t.
  1. ben uitgewerkt
  2. bent uitgewerkt
  3. is uitgewerkt
  4. zijn uitgewerkt
  5. zijn uitgewerkt
  6. zijn uitgewerkt
v.v.t.
  1. was uitgewerkt
  2. was uitgewerkt
  3. was uitgewerkt
  4. waren uitgewerkt
  5. waren uitgewerkt
  6. waren uitgewerkt
o.t.t.t.
  1. zal uitwerken
  2. zult uitwerken
  3. zal uitwerken
  4. zullen uitwerken
  5. zullen uitwerken
  6. zullen uitwerken
o.v.t.t.
  1. zou uitwerken
  2. zou uitwerken
  3. zou uitwerken
  4. zouden uitwerken
  5. zouden uitwerken
  6. zouden uitwerken
diversen
  1. werk uit!
  2. werkt uit!
  3. uitgewerkt
  4. uitwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitwerken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
calcular becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken afwegen; begroten; bepalen; berekenen; controleren; inschatten; nagaan; nakijken; rekenen; schatten
especificar preciseren; uitwerken bepalen; definiëren; detailleren; nader omschrijven; omschrijven; preciseren; specificeren
precisar preciseren; uitwerken nader omschrijven; preciseren; specificeren

Wiktionary: uitwerken


Cross Translation:
FromToVia
uitwerken calcular calculate — (transitive) to determine value
uitwerken calcular calculate — (intransitive) plan
uitwerken implementar implement — bring about
uitwerken operar opéreraccomplir une œuvre, produire un effet.