Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. uitvallen tegen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitvallen tegen (Nederlands) in het Spaans

uitvallen tegen:

uitvallen tegen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. uitvallen tegen (afsnauwen)
    el insultar; el desatarse contra; el lanzarse contra

uitvallen tegen werkwoord (val uit tegen, valt uit tegen, viel uit tegen, vielen uit tegen, uitgevallen tegen)

  1. uitvallen tegen (afsnauwen)
    estallar

Conjugations for uitvallen tegen:

o.t.t.
  1. val uit tegen
  2. valt uit tegen
  3. valt uit tegen
  4. vallen uit tegen
  5. vallen uit tegen
  6. vallen uit tegen
o.v.t.
  1. viel uit tegen
  2. viel uit tegen
  3. viel uit tegen
  4. vielen uit tegen
  5. vielen uit tegen
  6. vielen uit tegen
v.t.t.
  1. ben uitgevallen tegen
  2. bent uitgevallen tegen
  3. is uitgevallen tegen
  4. zijn uitgevallen tegen
  5. zijn uitgevallen tegen
  6. zijn uitgevallen tegen
v.v.t.
  1. was uitgevallen tegen
  2. was uitgevallen tegen
  3. was uitgevallen tegen
  4. waren uitgevallen tegen
  5. waren uitgevallen tegen
  6. waren uitgevallen tegen
o.t.t.t.
  1. zal uitvallen tegen
  2. zult uitvallen tegen
  3. zal uitvallen tegen
  4. zullen uitvallen tegen
  5. zullen uitvallen tegen
  6. zullen uitvallen tegen
o.v.t.t.
  1. zou uitvallen tegen
  2. zou uitvallen tegen
  3. zou uitvallen tegen
  4. zouden uitvallen tegen
  5. zouden uitvallen tegen
  6. zouden uitvallen tegen
diversen
  1. val uit tegen!
  2. valt uit tegen!
  3. uitgevallen tegen
  4. uitvallend tegen
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitvallen tegen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
desatarse contra afsnauwen; uitvallen tegen
insultar afsnauwen; uitvallen tegen
lanzarse contra afsnauwen; uitvallen tegen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
desatarse contra donderen; foeteren; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren; uitvaren tegen; vloeken
estallar afsnauwen; uitvallen tegen aan stukken springen; aanleren; barsten; breken; eigen maken; exploderen; klappen; knallen; kwakken; leren; losbarsten; losbranden; losbreken; losspringen; met opzet kapotmaken; neerkwakken; neerploffen; ontploffen; openbranden; openspringen; oppikken; opsteken; over iets springen; ploffen; smakken; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uiteenspatten; vanaf springen; verwerven
insultar belasteren; beledigen; beschimpen; bespotten; foeteren; ketteren; kwaadspreken; lasteren; schelden; smaden; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden; vloeken

Verwante vertalingen van uitvallen tegen