Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. uittreden:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uittreden (Nederlands) in het Spaans

uittreden:

uittreden werkwoord (treed uit, treedt uit, trad uit, traden uit, uitgetreden)

  1. uittreden (aftreden; terugtrekken)
    retirar; retirarse; dimitir del cargo; cesar; retroceder; dimitir
  2. uittreden (ontslag nemen; zich terugtrekken)

Conjugations for uittreden:

o.t.t.
  1. treed uit
  2. treedt uit
  3. treedt uit
  4. treden uit
  5. treden uit
  6. treden uit
o.v.t.
  1. trad uit
  2. trad uit
  3. trad uit
  4. traden uit
  5. traden uit
  6. traden uit
v.t.t.
  1. ben uitgetreden
  2. bent uitgetreden
  3. is uitgetreden
  4. zijn uitgetreden
  5. zijn uitgetreden
  6. zijn uitgetreden
v.v.t.
  1. was uitgetreden
  2. was uitgetreden
  3. was uitgetreden
  4. waren uitgetreden
  5. waren uitgetreden
  6. waren uitgetreden
o.t.t.t.
  1. zal uittreden
  2. zult uittreden
  3. zal uittreden
  4. zullen uittreden
  5. zullen uittreden
  6. zullen uittreden
o.v.t.t.
  1. zou uittreden
  2. zou uittreden
  3. zou uittreden
  4. zouden uittreden
  5. zouden uittreden
  6. zouden uittreden
diversen
  1. treed uit!
  2. treedt uit!
  3. uitgetreden
  4. uittredend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uittreden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
retirar terugroepen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cesar aftreden; terugtrekken; uittreden halt houden; heengaan; hooghouden; in de hoogte houden; omhooghouden; ophouden; remmen; stopzetten; tegenhouden; tot staan brengen; verlaten; vertrekken
dimitir aftreden; ontslag nemen; terugtrekken; uittreden; zich terugtrekken
dimitir del cargo aftreden; terugtrekken; uittreden
presentar la dimisión ontslag nemen; uittreden; zich terugtrekken
retirar aftreden; terugtrekken; uittreden afhalen; afnemen; herroepen; meenemen; ophalen; terugroepen; weghalen; wegnemen; zich verwijderen
retirarse aftreden; ontslag nemen; terugtrekken; uittreden; zich terugtrekken achteruitdeinzen; achteruitgaan; afhaken; afkoppelen; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; heengaan; loskrijgen; losmaken; lostornen; op de achtergrond treden; opgeven; ophouden; stoppen; terugdeinzen; terugschrikken; terugtreden; terugwijken; tornen; uithalen; uittrekken; verlaten; vertrekken
retroceder aftreden; ontslag nemen; terugtrekken; uittreden; zich terugtrekken achteruitdeinzen; achteruitgaan; op de achtergrond treden; retourneren; terugdeinzen; terugkeren; terugschrikken; terugtreden; terugwijken

Wiktionary: uittreden


Cross Translation:
FromToVia
uittreden resultar; salir; alcanzar; conseguir; lograr aboutirtoucher par un bout.
uittreden dar donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.