Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. uittrap:
  2. uittrappen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uittrap (Nederlands) in het Spaans

uittrap:

uittrap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de uittrap
    el saque de puerta

Vertaal Matrix voor uittrap:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
saque de puerta uittrap

uittrappen:

uittrappen werkwoord (trap uit, trapt uit, trapte uit, trapten uit, uitgetrapt)

  1. uittrappen

Conjugations for uittrappen:

o.t.t.
  1. trap uit
  2. trapt uit
  3. trapt uit
  4. trappen uit
  5. trappen uit
  6. trappen uit
o.v.t.
  1. trapte uit
  2. trapte uit
  3. trapte uit
  4. trapten uit
  5. trapten uit
  6. trapten uit
v.t.t.
  1. heb uitgetrapt
  2. hebt uitgetrapt
  3. heeft uitgetrapt
  4. hebben uitgetrapt
  5. hebben uitgetrapt
  6. hebben uitgetrapt
v.v.t.
  1. had uitgetrapt
  2. had uitgetrapt
  3. had uitgetrapt
  4. hadden uitgetrapt
  5. hadden uitgetrapt
  6. hadden uitgetrapt
o.t.t.t.
  1. zal uittrappen
  2. zult uittrappen
  3. zal uittrappen
  4. zullen uittrappen
  5. zullen uittrappen
  6. zullen uittrappen
o.v.t.t.
  1. zou uittrappen
  2. zou uittrappen
  3. zou uittrappen
  4. zouden uittrappen
  5. zouden uittrappen
  6. zouden uittrappen
en verder
  1. ben uitgetrapt
  2. bent uitgetrapt
  3. is uitgetrapt
  4. zijn uitgetrapt
  5. zijn uitgetrapt
  6. zijn uitgetrapt
diversen
  1. trap uit !
  2. trapt uit !
  3. uitgetrapt
  4. uittrappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uittrappen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hacer un saque de puerta uittrappen uittrappen v.e. bal