Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- uitspringen:
-
Wiktionary:
- uitspringen → sobresalir
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitspringen (Nederlands) in het Spaans
uitspringen:
-
uitspringen (opvallen; uitsteken; eruit springen; afsteken; in het oog lopen)
destacarse; saltar a la vista; llamar la atención; ostentar; saltar; resaltar; brillar; sorprender; hacerse interesante; exhibir; descollar; extender; exponer; sobrepasar-
destacarse werkwoord
-
saltar a la vista werkwoord
-
llamar la atención werkwoord
-
ostentar werkwoord
-
saltar werkwoord
-
resaltar werkwoord
-
brillar werkwoord
-
sorprender werkwoord
-
hacerse interesante werkwoord
-
exhibir werkwoord
-
descollar werkwoord
-
extender werkwoord
-
exponer werkwoord
-
sobrepasar werkwoord
-
Conjugations for uitspringen:
o.t.t.
- spring uit
- springt uit
- springt uit
- springen uit
- springen uit
- springen uit
o.v.t.
- sprong uit
- sprong uit
- sprong uit
- sprongen uit
- sprongen uit
- sprongen uit
v.t.t.
- heb uitgesprongen
- hebt uitgesprongen
- heeft uitgesprongen
- hebben uitgesprongen
- hebben uitgesprongen
- hebben uitgesprongen
v.v.t.
- had uitgesprongen
- had uitgesprongen
- had uitgesprongen
- hadden uitgesprongen
- hadden uitgesprongen
- hadden uitgesprongen
o.t.t.t.
- zal uitspringen
- zult uitspringen
- zal uitspringen
- zullen uitspringen
- zullen uitspringen
- zullen uitspringen
o.v.t.t.
- zou uitspringen
- zou uitspringen
- zou uitspringen
- zouden uitspringen
- zouden uitspringen
- zouden uitspringen
en verder
- ben uitgesprongen
- bent uitgesprongen
- is uitgesprongen
- zijn uitgesprongen
- zijn uitgesprongen
- zijn uitgesprongen
diversen
- spring uit!
- springt uit!
- uitgesprongen
- uitspringend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor uitspringen:
Wiktionary: uitspringen
uitspringen
verb
-
intr|nld naar buiten, vooruitsteken.
- uitspringen → sobresalir