Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uithaal (Nederlands) in het Spaans

uithaal:

uithaal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de uithaal (vuistslag; slag; opdonder; dreun)
    el puñetazo

Vertaal Matrix voor uithaal:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
puñetazo dreun; opdonder; slag; uithaal; vuistslag hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdoffer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot

uithalen:

uithalen werkwoord (haal uit, haalt uit, haalde uit, haalden uit, uitgehaald)

  1. uithalen (leeghalen; leegmaken; ledigen)
    vaciar; dejar vacío
  2. uithalen (loshalen)
    sacar; destacar; quitar; vaciar; deshacer; iluminar
  3. uithalen (naar buiten halen)
    sacar; quitar; vaciar
  4. uithalen (uitspoken)
    hacer
  5. uithalen (lostornen; losmaken; uittrekken; tornen; loskrijgen)
    desanudar; hacer; extraer; desconectar; sacar; despertar; abrir; quitarse; desnudarse; limpiar a fondo; asignar; descolgar; censurar; estirar el pie; despojarse de; lograr desprender; dejar; salir; arrancar; abandonar; soltar; relajar; separar; desprenderse; apartar; vaciar; deshacer; estirar; desatar; destinar; resumir; reprochar; criticar; retirarse; desabrochar; desvincular; soltarse; descoser; desentenderse; mullir; salir de; desenganchar; tirar de; lograr desanudar; lograr desabrochar; estirar el brazo; sacar el estiércol

Conjugations for uithalen:

o.t.t.
  1. haal uit
  2. haalt uit
  3. haalt uit
  4. halen uit
  5. halen uit
  6. halen uit
o.v.t.
  1. haalde uit
  2. haalde uit
  3. haalde uit
  4. haalden uit
  5. haalden uit
  6. haalden uit
v.t.t.
  1. heb uitgehaald
  2. hebt uitgehaald
  3. heeft uitgehaald
  4. hebben uitgehaald
  5. hebben uitgehaald
  6. hebben uitgehaald
v.v.t.
  1. had uitgehaald
  2. had uitgehaald
  3. had uitgehaald
  4. hadden uitgehaald
  5. hadden uitgehaald
  6. hadden uitgehaald
o.t.t.t.
  1. zal uithalen
  2. zult uithalen
  3. zal uithalen
  4. zullen uithalen
  5. zullen uithalen
  6. zullen uithalen
o.v.t.t.
  1. zou uithalen
  2. zou uithalen
  3. zou uithalen
  4. zouden uithalen
  5. zouden uithalen
  6. zouden uithalen
en verder
  1. ben uitgehaald
  2. bent uitgehaald
  3. is uitgehaald
  4. zijn uitgehaald
  5. zijn uitgehaald
  6. zijn uitgehaald
diversen
  1. haal uit!
  2. haalt uit!
  3. uitgehaald
  4. uithalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uithalen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abrir opendoen; openmaken
apartar afdraaien; afwenden; afzwenken; opzij leggen; wegdraaien
arrancar aanslingeren; aanzwengelen; afdwingen; afrukken; losrukken; ontwringen
dejar afstappen; afzien van; neerzetten
desabrochar losgespen
desconectar loskoppelen
desenganchar afhaken; afkoppelen; afkoppeling; ontkoppeling
deshacer lostornen; ongedaan maken
desnudarse uitkleden
despertar wakker maken
destacar detacheren
destinar detacheren
desvincular afhaken; afkoppeling; ontkoppeling
extraer aftappen; pull
quitar afzetten; amputatie; amputeren; ontnemen; verwijderen; wegnemen
salir heengaan; vertrekken; weggaan
separar afhaken; afkoppeling; ontkoppeling; uiteengaan; uitnemen
soltar loslating; losraken
tirar de afmikken; iets ergens afmieteren
vaciar leegmaken; uitladen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abandonar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken aangeven; afbreken; afhaken; afkijken; afreizen; afvallen; afzeggen; afzien van; afzien van rechtsvervolging; declareren; doodgaan; ermee uitscheiden; eruitstappen; heengaan; in de steek laten; inschrijven; inslapen; intekenen; ontslapen; opgeven; ophouden; overlijden; seponeren; spieken; staken; sterven; stoppen; uitscheiden; verdwijnen; verlaten; verscheiden; vertrekken; wegreizen; wegtrekken
abrir loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken aankaarten; aanknopen; aansnijden; afbakenen; afpalen; afzetten; beginnen; begrenzen; entameren; gesprek aanknopen; inleiden; inluiden; kraken; losbreken; losslaan; omlijnen; ontgrendelen; ontsluiten; openbreken; opendoen; openen; openleggen; openmaken; openschuiven; openslaan; openstellen; opentrekken; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; toegankelijk maken; vrijgeven
apartar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afkeren; afscheiden; afschuiven; afsplitsen; afwenden; afwentelen; afzonderen; apart zetten; bewaren; draaien; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; isoleren; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; opsturen; opzij leggen; plaatsen; posten; sturen; toezenden; uit elkaar plaatsen; uiteenplaatsen; uiteenzetten; verzenden; wegsturen; wegzenden; wegzetten; wenden; zwenken
arrancar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken aandrijven; aansporen; aanvangen; afbedelen; afrukken; afscheuren; aftrekken; beginnen; ergens uitscheuren; gebrek hebben; iem. afdwingen; iemand van de plaats dringen; in werking stellen; inluiden; loskrijgen; losrukken; losscheuren; lostrekken; neerhalen; neersabelen; nijpen; ontrukken; onttrekken; ontworstelen; ontwringen; open krijgen; openkrijgen; opkrikken; opstarten; opwekken; prikkelen; rooien; starten; stimuleren; uitrukken; uitscheuren; van het lijf trekken; van start gaan; verdringen; wegrukken; zich door te worstelen bevrijden
asignar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken toewijzen; wijzen naar
censurar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken berispen; censureren; terechtwijzen; vermanen
criticar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken aanmerking maken; afkraken; bediscussiëren; bekritiseren; beoordelen; bepraten; berispen; bespreken; betuttelen; doorpraten; doorspreken; fel bekritiseren; goed- of afkeuren; hekelen; katten; kraken; kritiseren; manen; neerhalen; omlaaghalen; praten over; recenseren; terechtwijzen; vermanen; vitten; waarschuwen
dejar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken achterlaten; afhaken; aflaten; afvallen; afzeggen; afzetten; afzien van; bevrijden; droppen; ergens loslaten; eruitstappen; heengaan; hooghouden; iemand iets nalaten; in de hoogte houden; in de steek laten; in vrijheid stellen; laten; laten uitstappen; loslaten; losmaken; nalaten; omhooghouden; opgeven; ophouden; overlaten; permitteren; stoppen; toelaten; van de boeien ontdoen; verlaten; vermaken; veronachtzamen; vertrekken; vrijaf geven; vrijgeven; vrijlaten
dejar vacío ledigen; leeghalen; leegmaken; uithalen
desabrochar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afgespen; afkoppelen; losgespen; loshaken; losknopen; ontknopen; te niet doen
desanudar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afkoppelen
desatar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afgespen; afkoppelen; detacheren; dichtbinden; loshaken; losknopen; loskrijgen; losmaken; loswerken; ontketenen; ontknopen; scheiden; te niet doen; toebinden
descolgar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afkoppelen; loshaken; te niet doen
desconectar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afbakenen; afkoppelen; afpalen; afsluiten; afzetten; amputeren; begrenzen; concluderen; debrayeren; dichtdoen; een gevolgtrekking maken; omlijnen; ontkoppelen; opmaken uit; stilzetten; stoppen; tot stilstand brengen; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; verbinding verbreken; verneuken
descoser loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afkoppelen
desenganchar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afkoppelen; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; loshaken; opgeven; ophouden; scheiden; splitsen; stoppen; te niet doen; uit elkaar halen; uiteenhalen
desentenderse loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
deshacer loshalen; loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken aantasten; aanvreten; afbestellen; afgelasten; afkoppelen; afzeggen; annuleren; bederven; beschadigen; intrekken; kraken; losbreken; loshaken; loskoppelen; nietig verklaren; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; openbreken; scheiden; splitsen; te niet doen; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteenhalen; uitpluizen; uitrafelen; uitsplitsen; uitvezelen; uitzoeken
desnudarse loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
despertar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afkoppelen; wakker maken; wakker porren; wekken
despojarse de loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
desprenderse loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eraf gaan; eruitstappen; losgaan; loskomen; loskrijgen; losraken; lostrillen; ontslagen worden; op vrije voeten gesteld worden; open krijgen; openkrijgen; opgeven; ophouden; stoppen; vrijkomen
destacar loshalen; uithalen accentueren; beklemtonen; benadrukken; betonen
destinar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken deponeren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; inleggen; inrichten; installeren; invoegen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; tussenleggen; zetten
desvincular loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afkoppelen; afscheiden; afsplitsen; afvallen; afzeggen; afzien van; afzonderen; eruitstappen; ontkoppelen; opgeven; ophouden; scheiden; separeren; splitsen; stoppen; uit elkaar halen; uiteenhalen
estirar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken oprekken; opspannen; rekken; spannen; strekken; uitstrekken
estirar el brazo loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
estirar el pie loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
extraer loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken aftappen; afwisselen; concipiëren; extraheren; gewinnen; herzien; lenen; ontlenen; pull; tappen; uitpakken; veranderen; verwisselen; wijzigen
hacer loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uitspoken; uittrekken doen; fabriceren; formeren; handelen; in het leven roepen; maken; neerleggen; onderuit halen; produceren; scheppen; uitrichten; uitvoeren; verrichten; vervaardigen; voortbrengen
iluminar loshalen; uithalen belichten; beschijnen; blozen; gloeien; illumineren; kleuren; licht laten vallen op; licht schijnen op; met licht beschijnen; rood worden; verlichten
limpiar a fondo loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken flink poetsen; grondig schoonmaken; opruimen; reinigen; schoonmaken; stalmesten; uitmesten; uitruimen
lograr desabrochar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken loskrijgen; open krijgen; openkrijgen
lograr desanudar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken openkrijgen
lograr desprender loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken openkrijgen
mullir loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afkoppelen
quitar loshalen; naar buiten halen; uithalen afhelpen; afnemen; afvegen; afwissen; afzonderen; beroven; beroven van; bevrijden van; depriveren; ecarteren; erafhalen; leegplunderen; lichten; ontnemen; ontstelen; plunderen; reinigen; roven; ruimen; schoonmaken; schoonpoetsen; te kort doen; uitnemen; uitplunderen; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegsnijden; wegwerken; zuiveren
quitarse loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken uitkrijgen
relajar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afkoppelen; versoepelen; vertreden
reprochar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken aanrekenen; aanwrijven; beschuldigen; blameren; hardvallen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; onvriendelijk bejegenen; voor de voeten gooien
resumir loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken een uittreksel maken; excerperen; extraheren; kort samenvatten; kort weergeven; recapituleren; resumeren; samenvatten; samenvouwen
retirarse loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken achteruitdeinzen; achteruitgaan; afhaken; afkoppelen; aftreden; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; heengaan; ontslag nemen; op de achtergrond treden; opgeven; ophouden; stoppen; terugdeinzen; terugschrikken; terugtreden; terugtrekken; terugwijken; uittreden; verlaten; vertrekken; zich terugtrekken
sacar loshalen; loskrijgen; losmaken; lostornen; naar buiten halen; tornen; uithalen; uittrekken aanrekenen; aanwrijven; aftappen; afzetten; berispen; beschuldigen; blameren; eruit nemen; extraheren; gispen; hozen; kennis opdoen; laken; laten zien; leeghozen; leren; lichten; meekrijgen; meepikken; naar boven trekken; nadragen; nijpen; omhoog rukken; omhoog trekken; oppikken; opspelen; opspelen kaartspel; opsteken; pop-bewerking uitvoeren; tappen; te voorschijn halen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; tevoorschijn trekken; uitscheppen; verwijten; voor de dag halen; voor de voeten gooien; voorhouden
sacar el estiércol loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken stalmesten
salir loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afreizen; afsluiten; afvallen; afzeggen; afzien van; belanden; bewaarheid worden; blijken; conveniëren; de hort op gaan; de plaat poetsen; deugen; eruit gaan; eruitgaan; eruitstappen; ervandoor gaan; extraheren; gaan; geraken; geschikt zijn; heengaan; hem smeren; loskomen; naar de vijand overlopen; ontglippen; ontkomen; ontslagen worden; ontsnappen aan; ontvluchten; op vrije voeten gesteld worden; opbreken; opgeven; ophouden; opstappen; passen; passend zijn; reizen; rondreizen; smeren; stappen; stoppen; terechtkomen; trekken; uitgaan; uitkomen; uitrijden; uitstappen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; verzeilen; vluchten; vooraan staan; vooruitspringen; vooruitsteken; vrijkomen; weggaan; wegkomen; weglopen; wegreizen; wegrennen; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zich vrijmaken; zwerven
salir de loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
separar loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afbreken; afhalen; afkoppelen; afnemen; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplijten; afsplitsen; afzonderen; apart zetten; beëindigen; debrayeren; delen; extraheren; forceren; hamsteren; isoleren; loskoppelen; losrukken; losscheuren; lostrekken; meenemen; ontbinden; ontkoppelen; ontzetten; opdelen; ophalen; opheffen; oppotten; opsplitsen; opzij leggen; potten; scheiden; separeren; splitsen; stukmaken; uit de macht ontzetten

Synoniemen voor "uithalen":


Verwante definities voor "uithalen":

  1. de steken lostrekken1
    • ga je deze trui weer uithalen?1
  2. plotseling slaan of schoppen1
    • hij haalde flink naar mij uit1
  3. doen wat niet mag1
    • wat heb jij uitgehaald, stoute jongen?1

Wiktionary: uithalen


Cross Translation:
FromToVia
uithalen retirar; recuperar; arrancar retirertirer à nouveau.