Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitglijden (Nederlands) in het Spaans

uitglijden:

uitglijden werkwoord (glij uit, glijt uit, glee uit, gleeen uit, uitgegleden)

  1. uitglijden (slippen)
    deslizarse; resbalar; oscilar; patinar; escurrirse; balancearse; dar bandazos
  2. uitglijden (onderuitgaan; uitschuiven; slippen; )

Conjugations for uitglijden:

o.t.t.
  1. glij uit
  2. glijt uit
  3. glijt uit
  4. glijen uit
  5. glijen uit
  6. glijen uit
o.v.t.
  1. glee uit
  2. glee uit
  3. glee uit
  4. gleeen uit
  5. gleeen uit
  6. gleeen uit
v.t.t.
  1. ben uitgegleden
  2. bent uitgegleden
  3. is uitgegleden
  4. zijn uitgegleden
  5. zijn uitgegleden
  6. zijn uitgegleden
v.v.t.
  1. was uitgegleden
  2. was uitgegleden
  3. was uitgegleden
  4. waren uitgegleden
  5. waren uitgegleden
  6. waren uitgegleden
o.t.t.t.
  1. zal uitglijden
  2. zult uitglijden
  3. zal uitglijden
  4. zullen uitglijden
  5. zullen uitglijden
  6. zullen uitglijden
o.v.t.t.
  1. zou uitglijden
  2. zou uitglijden
  3. zou uitglijden
  4. zouden uitglijden
  5. zouden uitglijden
  6. zouden uitglijden
diversen
  1. glij uit!
  2. glijt uit!
  3. uitgegleden
  4. uitglijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitglijden [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. uitglijden
    el resbalar
  2. uitglijden (wegglijden)
    el resbalón

Vertaal Matrix voor uitglijden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
patinar schaatsenrijden; slippen
resbalar uitglijden
resbalón uitglijden; wegglijden onderuitgaan; slippartij
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
balancearse slippen; uitglijden bengelen; deinen; fluctueren; golven; heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; variëren; wankelen; wiebelen; wiegelen; wiegen; zwaaien; zwenken
dar bandazos slippen; uitglijden deinen; golven; met de hand groeten; naar beneden werpen; neerwerpen; omlaag werpen; omwisselen; smijten; wiegelen; wisselen; zwaaien
dar con los huesos en el suelo onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen
deslizarse onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten afglijden; blunderen; eraf glijden; floepen; glibberen; glijden; glippen; insluipen; naar beneden glijden; omlaag glijden; ongemerkt binnendringen; roetsjen; wegglippen
escurrirse slippen; uitglijden vlieden; vluchten; wegvluchten; wijken
ir a parar al suelo onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten
oscilar slippen; uitglijden deinen; flakkeren; flikkeren; golven; heen en weer zwaaien; laaien; oscilleren; rondslingeren; slingeren; vlammen; wiegelen; zwaaien; zwenken
patinar slippen; uitglijden rolschaatsen; schaatsen; schaatsenrijden
resbalar slippen; uitglijden blunderen; glibberen; glijden; glippen; roetsjen; verspreken
resbalarse onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen

Wiktionary: uitglijden

uitglijden
verb
  1. door glijden ten val komen

Cross Translation:
FromToVia
uitglijden resbalar slide — to lose balance
uitglijden deslizar; resbalar slip — to lose one's traction
uitglijden patinar; resbalar; deslizarse glisser — Se mettre en mouvement, comme couler sur une surface lisse ou le long d’un autre corps.