Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitgescheiden (Nederlands) in het Spaans
uitgescheiden:
-
uitgescheiden (opgehouden; gestopt)
Vertaal Matrix voor uitgescheiden:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
parado | werkeloze; werkloze | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dejado | opzijzetten | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
cesado | gestopt; opgehouden; uitgescheiden | |
dejado | gestopt; opgehouden; uitgescheiden | afgezet; afgezonderd; desolaat; eenzaam; flodderig; nonchalant; slobberig; slodderig; verlaten |
parado | gestopt; opgehouden; uitgescheiden | langzaam; sloom; stilstaand; traag; werkeloos; werkloos |
uitscheiden:
-
uitscheiden (ermee uitscheiden; ophouden; stoppen; opgeven; staken)
parar; terminar; abandonar; suspender; renunciar a; empatar; prescendir de; excretar-
parar werkwoord
-
terminar werkwoord
-
abandonar werkwoord
-
suspender werkwoord
-
renunciar a werkwoord
-
empatar werkwoord
-
prescendir de werkwoord
-
excretar werkwoord
-
-
uitscheiden (lozen; afvoeren; afscheiden; uitstoten; uitwerpen)
emitir; desembarazarse de; verter; deshacerse de; echar-
emitir werkwoord
-
desembarazarse de werkwoord
-
verter werkwoord
-
deshacerse de werkwoord
-
echar werkwoord
-
Conjugations for uitscheiden:
o.t.t.
- scheid uit
- scheidt uit
- scheidt uit
- scheiden uit
- scheiden uit
- scheiden uit
o.v.t.
- scheidde uit
- scheidde uit
- scheidde uit
- scheidden uit
- scheidden uit
- scheidden uit
v.t.t.
- heb uitgescheiden
- hebt uitgescheiden
- heeft uitgescheiden
- hebben uitgescheiden
- hebben uitgescheiden
- hebben uitgescheiden
v.v.t.
- had uitgescheiden
- had uitgescheiden
- had uitgescheiden
- hadden uitgescheiden
- hadden uitgescheiden
- hadden uitgescheiden
o.t.t.t.
- zal uitscheiden
- zult uitscheiden
- zal uitscheiden
- zullen uitscheiden
- zullen uitscheiden
- zullen uitscheiden
o.v.t.t.
- zou uitscheiden
- zou uitscheiden
- zou uitscheiden
- zouden uitscheiden
- zouden uitscheiden
- zouden uitscheiden
en verder
- ben uitgescheiden
- bent uitgescheiden
- is uitgescheiden
- zijn uitgescheiden
- zijn uitgescheiden
- zijn uitgescheiden
diversen
- scheid uit!
- scheidt uit!
- uitgescheiden
- uitscheidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze