Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitgeput (Nederlands) in het Spaans

uitgeput:

uitgeput bijvoeglijk naamwoord

  1. uitgeput
    fatigado; exhausto; muy cansado; agotado; sobrefatigado; cansadísimo; fuera de cuentas; rendido; hecho polvo

Vertaal Matrix voor uitgeput:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agotado uitgeput aan stress lijdend; afgemat; bleek; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; flauw; flets; geblust; gestresst; hondsmoe; ijdel; leeg; loos; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; ongebruikt; ongeopend; ongevuld; op; overspannen; oververmoeid; overwerkt; uitdrukkingsloos; uitgeblust; uitgeteld; uitverkocht; verschoten; volgeboekt; wezenloos
cansadísimo uitgeput afgemat; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; geblust; hondsmoe; op; oververmoeid; uitgeblust; uitgeteld
exhausto uitgeput afgemat; bekaf; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; geblust; hol; hondsmoe; inhoudsloos; leeg; nietszeggend; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; ongebruikt; ongeopend; op; oververmoeid; uitgeblust; uitgeteld
fatigado uitgeput uitgeteld
fuera de cuentas uitgeput oververmoeid; uitgeteld
hecho polvo uitgeput bekaf; geblust; oververmoeid; uitgeblust; uitgeteld
muy cansado uitgeput afgemat; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; geblust; hondsmoe; op; oververmoeid; uitgeblust; uitgeteld
rendido uitgeput afgesloofd; bekaf; gammel; krakkemikkig; krakkemikkige; oververmoeid; uitgesloofd; uitgeteld; wankel; zwak
sobrefatigado uitgeput geblust; oververmoeid; uitgeblust; uitgeteld

Verwante definities voor "uitgeput":

  1. aan het eind van je krachten, heel erg moe1
    • hij is uitgeput van het harde werken1

Wiktionary: uitgeput

uitgeput
adjective
  1. dodelijk vermoeid

Cross Translation:
FromToVia
uitgeput agotado jaded — Worn out, wearied, or lacking enthusiasm; exhausted
uitgeput cansado shot — tired, weary

uitputten:

uitputten werkwoord (put uit, putte uit, putten uit, uitgeput)

  1. uitputten (moe maken; vermoeien; slopen; afmatten)
    cansar; agotar; consumirse; aflojar; morir de sed
  2. uitputten (verzwakken; verslappen; zwakker worden; aan kracht inboeten; zwak worden)

Conjugations for uitputten:

o.t.t.
  1. put uit
  2. put uit
  3. put uit
  4. putten uit
  5. putten uit
  6. putten uit
o.v.t.
  1. putte uit
  2. putte uit
  3. putte uit
  4. putten uit
  5. putten uit
  6. putten uit
v.t.t.
  1. ben uitgeput
  2. bent uitgeput
  3. is uitgeput
  4. zijn uitgeput
  5. zijn uitgeput
  6. zijn uitgeput
v.v.t.
  1. was uitgeput
  2. was uitgeput
  3. was uitgeput
  4. waren uitgeput
  5. waren uitgeput
  6. waren uitgeput
o.t.t.t.
  1. zal uitputten
  2. zult uitputten
  3. zal uitputten
  4. zullen uitputten
  5. zullen uitputten
  6. zullen uitputten
o.v.t.t.
  1. zou uitputten
  2. zou uitputten
  3. zou uitputten
  4. zouden uitputten
  5. zouden uitputten
  6. zouden uitputten
diversen
  1. put uit!
  2. put uit!
  3. uitgeput
  4. uitputtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitputten [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. uitputten (afmatten; vermoeien)
    el fatigar; el cansar
    • fatigar [el ~] zelfstandig naamwoord
    • cansar [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor uitputten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cansar afmatten; uitputten; vermoeien
debilitarse achteruitgaan; afnemen; verminderen in kracht
fatigar afmatten; uitputten; vermoeien
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aflojar afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien aanlengen; dempen; matigen; ophoesten; temperen; terugdraaien; terugschroeven; verdunnen; verflauwen; verslappen; versnijden; verwateren; voor de dag komen met; vrijaf geven; vrijgeven; zich matigen
aflojarse aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden doorbuigen; doorzakken
agotar afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien afreizen; heengaan; opeten; opteren; opvreten; verdorsten; verdwijnen; verlaten; vreten; wegreizen; wegtrekken
cansar afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien moe worden; vermoeien; vervelen
consumirse afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien afrotten; hopen; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; spinzen; van hoop vervuld zijn; verdorsten; verlangen
debilitar aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden aanlengen; aantasten; aanvreten; aftakelen; bederven; beschadigen; deren; iem.'s positie ondermijnen; ondergraven; ondermijnen; verdunnen; versnijden; verwateren; verzwakken; wegglijden
debilitarse aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden aftakelen; bekoelen; verflauwen; verslappen; verzwakken; wegebben; wegglijden
morir de sed afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien
perder fuerza aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden

Wiktionary: uitputten


Cross Translation:
FromToVia
uitputten agotar exhaust — to empty by drawing or letting out the contents
uitputten saquear plunder — to use or use up wrongfully
uitputten cansar weary — to make weary
uitputten demoler; derribar; deprimir; abatir; desalentar; agotar; matar; vencer; recorrer; atravesar; calmar; sosegar abattre — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van uitgeput