Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. uitgeknepen:
  2. uitknijpen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitgeknepen (Nederlands) in het Spaans

uitgeknepen:

uitgeknepen bijvoeglijk naamwoord

  1. uitgeknepen (uitgedrukt)
    exprimido; estrujado

Vertaal Matrix voor uitgeknepen:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
estrujado uitgedrukt; uitgeknepen kreukelig; verfomfaaid; verfrommeld; verkreukeld
exprimido uitgedrukt; uitgeknepen

uitgeknepen vorm van uitknijpen:

uitknijpen werkwoord (knijp uit, knijpt uit, kneep uit, knepen uit, uitgeknepen)

  1. uitknijpen (leeghalen; plunderen; uitzuigen; uitpersen)
    vaciar; saquear; pillar
  2. uitknijpen (leegknijpen; uitdrukken)
    exprimir

Conjugations for uitknijpen:

o.t.t.
  1. knijp uit
  2. knijpt uit
  3. knijpt uit
  4. knijpen uit
  5. knijpen uit
  6. knijpen uit
o.v.t.
  1. kneep uit
  2. kneep uit
  3. kneep uit
  4. knepen uit
  5. knepen uit
  6. knepen uit
v.t.t.
  1. heb uitgeknepen
  2. hebt uitgeknepen
  3. heeft uitgeknepen
  4. hebben uitgeknepen
  5. hebben uitgeknepen
  6. hebben uitgeknepen
v.v.t.
  1. had uitgeknepen
  2. had uitgeknepen
  3. had uitgeknepen
  4. hadden uitgeknepen
  5. hadden uitgeknepen
  6. hadden uitgeknepen
o.t.t.t.
  1. zal uitknijpen
  2. zult uitknijpen
  3. zal uitknijpen
  4. zullen uitknijpen
  5. zullen uitknijpen
  6. zullen uitknijpen
o.v.t.t.
  1. zou uitknijpen
  2. zou uitknijpen
  3. zou uitknijpen
  4. zouden uitknijpen
  5. zouden uitknijpen
  6. zouden uitknijpen
en verder
  1. ben uitgeknepen
  2. bent uitgeknepen
  3. is uitgeknepen
  4. zijn uitgeknepen
  5. zijn uitgeknepen
  6. zijn uitgeknepen
diversen
  1. knijp uit!
  2. knijpt uit!
  3. uitgeknepen
  4. uitknijpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitknijpen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
saquear afstropen; afzoeken; geheel doorzoeken
vaciar leegmaken; uitladen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
exprimir leegknijpen; uitdrukken; uitknijpen fijnmaken; inpersen; leegknijpen; persen; platdrukken; uitpersen; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
pillar leeghalen; plunderen; uitknijpen; uitpersen; uitzuigen beroven; betrappen; graaien; grabbelen; klemmen; knellen; leegplunderen; omklemmen; plunderen; roven; snappen; snuffelen; uitplunderen
saquear leeghalen; plunderen; uitknijpen; uitpersen; uitzuigen leegplunderen; leegroven; leegstelen; ontstelen; plunderen; roven; uitplunderen
vaciar leeghalen; plunderen; uitknijpen; uitpersen; uitzuigen afvoeren; doen wegvloeien; ledigen; leegdrinken; leeghalen; leegmaken; loshalen; loskrijgen; losmaken; lostornen; motiveren; naar buiten halen; opdrinken; ruimen; tornen; uitdeuken; uitdrinken; uithalen; uithollen; uitkloppen; uitschenken; uittrekken