Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uit (Nederlands) in het Spaans

uit:

uit bijvoeglijk naamwoord

  1. uit (vanaf deze plaats; weg)
    desde aquí
  2. uit (af; voltooid; over; )
    pasado; terminado; listo; pronto; completo; llevado a cabo; perfecto; acabado; concluído; realizado; efectuado
  3. uit (voltooid; klaar; beëindigd; )
    terminado; listo; llevado a cabo; completo; acabado; realizado; preparado; efectuado; ultimado; concluido
  4. uit (vanaf nu; van; vanuit)
    concluido; apagado; anticuado; extinguido

Vertaal Matrix voor uit:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acabado afkrijgen; afwerking; einde; eindpunt; eindstreep; fineer; finish; finishlijn; meet
listo genie; geniekorps
pasado verleden
preparado preparaat
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apagado uit; van; vanaf nu; vanuit afsluitings-; beslagen; bleek; dof; effen; egaal; eruit; flets; futloos; geblust; gedempt; gelijk; geslepen; glad; glansloos; grauw; halfluid; ingetogen; kleurloos; lamlendig; lusteloos; mat; mistroostig; niet helder; oververmoeid; plat; slap; somber; stemmig; strak; triest; troosteloos; uitgeblust; vlak; vlakuit; vreugdeloos
completo af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij algeheel; compleet; faliekant; finaal; fulltime; gaaf; gevuld; hartstikke; heel; hele; helemaal; intact; kompleet; onverkort; opgevuld; plenair; totaal; vierkant; vol; voleindigd; volgestopt; volkomen; volledig; volslagen; volstrekt; voltallig; volwaardig
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
apagado afsluiten
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acabado af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij af; beëindigd; doorgekookt; gaar; gedaan; gereed; klaar; volbracht
anticuado uit; van; vanaf nu; vanuit achterlijk; antiek; eruit; muf; oeroud; onmodern; oubakken; oubollig; oud; oudbakken; oude; ouderwets; ouderwetse; passé; plat; verouderd; verschaald; voorvaderlijk
concluido af; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; van; vanaf nu; vanuit; voltooid; voorbij
concluído af; afgedaan; afgelopen; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij
desde aquí uit; vanaf deze plaats; weg
efectuado af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij bewerkstelligd; voltrokken
extinguido uit; van; vanaf nu; vanuit afgestorven; dood; doodgegaan; eruit; gestorven; heengegaan; overleden; uitgestorven
listo af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij aantrekkelijke; achterbaks; adrem; af; arglistig; bedreven; behendig; bekwaam; bereid; berekenend; beëindigd; bij de pinken; bijdehand; briljant; clever; doortrapt; gedaan; gehaaid; gemeen; geniepig; geoefend; gepakt; gepolijst; geraffineerd; gereed; geslepen; gevat; gewiekst; gis; gladgemaakt; gladgeslepen; gluiperig; goochem; handig; ingenieus; intelligent; kien; klaar; knap; kundig; kunstig; leep; link; listig; paraat; pienter; puntig; raak; scherp; scherpzinnig; schrander; slim; slinks; sluw; snedig; snood; snugger; spits; spitsvondig; stiekem; uitgekiend; uitgekookt; uitgeslapen; vaardig; vindingrijk; volbracht
llevado a cabo af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij af; beëindigd; doodgeschoten; gedaan; gerealiseerd; gereed; geëxecuteerd; klaar; uitgevoerd; verricht; verwerkelijkt; verwezenlijkt; volbracht; voltrokken
pasado af; afgedaan; afgelopen; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij afgelopen; armoedig; beëindigd; binnengevallen; doorgegeven; eerder; flodderig; haveloos; ingehaald; langsgekomen; overschreden; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verder gegeven; verleden; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij; voorbij gestreefd; voordien; voorgevallen; voorheen; vorig; vroeger
perfecto af; afgedaan; afgelopen; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij feilloos; foutloos; gaaf; gelikt; heel; hoogwaardig; ideaal; intact; maagdelijk; mieters; onaangeraakt; onaangetast; ongerept; patent; perfect; perfekt; picobello; piekfijn; prima; puntgaaf; puur; schitterend; tiptop; tof; uitmuntend; uitstekend; van goede kwaliteit; virginaal; volmaakt; voortreffelijk; zuiver
preparado af; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij bedacht; gepakt; gereed; gewapend; klaar; paraat; voorbereid; voorbewerkt
pronto af; afgedaan; afgelopen; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij abrupt; alras; directe; dra; eensklaps; eerstdaags; gauw; grif; grifweg; haastig; ijlings; ineens; later; met gemak; onverhoeds; onverwacht; onverwachts; opeens; plots; plotseling; plotsklaps; rap; snel; spoedig; straks; vlot; vlug; vroeg; vroegtijdig; weldra; zometeen
realizado af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij af; beëindigd; gedaan; gerealiseerd; gereed; geëxporteerd; klaar; uitgevoerd; verricht; verwerkelijkt; verwezenlijkt; volbracht; voltrokken
terminado af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij af; afgehandeld; afgerond; beëindigd; eruit; gecompleteerd; gedaan; gekookt; gereed; klaar; volbracht; voleindigd
ultimado af; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij

Antoniemen van "uit":


Verwante definities voor "uit":

  1. ergens vandaan1
    • mijn vader komt uit Turkije1
  2. afgelopen, het werkt niet meer1
    • het spel is uit1
  3. naar buiten1
    • we gaan vanavond uit1
  4. niet langer in de mode1
    • wijde rokken zijn uit1
  5. van binnen naar buiten1
    • ga de klas uit!1
  6. van je lichaam afhalen1
    • doe je jas uit1
  7. vanwege, op grond van1
    • zij deed het uit liefde1

Wiktionary: uit


Cross Translation:
FromToVia
uit extinto extinct — extinguished, no longer alight (of fire, candles etc.)
uit desde; de from — with the origin, starting point or initial reference of or at
uit de from — with the source or provenance of or at
uit afuera out — away from expected or default place
uit lejos out — at a distance
uit fuera out — away from the inside
uit de ausmit Dativ: von drinnen nach draußen

uit vorm van uiten:

uiten werkwoord (uit, uitte, uitten, geuit)

  1. uiten (uitdrukking geven aan; uitdrukken; verwoorden; uiting geven aan; vertolken)
    decir; expresar; pronunciarse; desentrañar; desenmarañar; desembrollar; caracterizar; hablar; escoger; dictar; deshilarse; parlar; apagar
  2. uiten (spuien)
    expresar; dar voz a

Conjugations for uiten:

o.t.t.
  1. uit
  2. uit
  3. uit
  4. uiten
  5. uiten
  6. uiten
o.v.t.
  1. uitte
  2. uitte
  3. uitte
  4. uitten
  5. uitten
  6. uitten
v.t.t.
  1. heb geuit
  2. hebt geuit
  3. heeft geuit
  4. hebben geuit
  5. hebben geuit
  6. hebben geuit
v.v.t.
  1. had geuit
  2. had geuit
  3. had geuit
  4. hadden geuit
  5. hadden geuit
  6. hadden geuit
o.t.t.t.
  1. zal uiten
  2. zult uiten
  3. zal uiten
  4. zullen uiten
  5. zullen uiten
  6. zullen uiten
o.v.t.t.
  1. zou uiten
  2. zou uiten
  3. zou uiten
  4. zouden uiten
  5. zouden uiten
  6. zouden uiten
en verder
  1. ben geuit
  2. bent geuit
  3. is geuit
  4. zijn geuit
  5. zijn geuit
  6. zijn geuit
diversen
  1. uit!
  2. uitt!
  3. geuit
  4. uitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uiten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
decir zegje
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apagar uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden afbakenen; afdempen; afdempen van geluid; afpalen; afsluiten; afzetten; begrenzen; blussen; doven; neppen; omlijnen; prenten; smoren; stilzetten; stoppen; tot stilstand brengen; uitademen; uitblazen; uitblussen; uitdoen; uitdoven; uitdraaien
caracterizar uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden aftekenen; contrasteren; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; paraferen; tekenen; typeren; uitbeelden; verbeelden; verpersonificeren; vertolken
dar voz a spuien; uiten
decir uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden informeren; inlichten; op de hoogte brengen; tippen; van iets in kennis stellen; verwittigen; waarschuwen
desembrollar uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen
desenmarañar uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen; uit de war halen; uit elkaar halen
desentrañar uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
deshilarse uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
dictar uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden bevelen; dicteren; gebieden; gelasten; ingeven; voorschrijven
escoger uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden kiezen; stemmen; uitloten; zijn stem uitbrengen
expresar spuien; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden beschrijven; betonen; betuigen; formuleren; fraseren; inkleden; laten zien; overzetten; presenteren; tonen; translateren; uitbeelden; verbaliseren; verbeelden; verpersonificeren; vertalen; vertolken; vertonen; verwoorden; weergeven
hablar uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden babbelen; bewust maken; communiceren; converseren; een conversatie hebben; in contact staan; informeren; kakelen; kennisgeven van; klappen; kletsen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; speechen; spreken; wauwelen; zeggen; zwammen
parlar uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden babbelen; bewust maken; informeren; kakelen; kennisgeven van; klappen; kletsen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; ratelen; snateren; spreken; wauwelen; zeggen; zwammen
pronunciarse uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden

Wiktionary: uiten

uiten
verb
  1. zeggen

Cross Translation:
FromToVia
uiten total; completo utter — absolute
uiten pronunciar utter — say
uiten pronunciar; emitir utter — use the voice
uiten balbucear utter — make speech sounds
uiten representar; describir; jugar; tocar; expresar; enunciar représenterprésenter de nouveau.

Verwante vertalingen van uit