Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. trommel:
  2. trommelen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor trommel (Nederlands) in het Spaans

trommel:

trommel [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de trommel (trom)
    el tambor; la caja; el bote
    • tambor [el ~] zelfstandig naamwoord
    • caja [la ~] zelfstandig naamwoord
    • bote [el ~] zelfstandig naamwoord
  2. de trommel (opbergblik; blik; bus; blikje)
    el buzón; el bote
    • buzón [el ~] zelfstandig naamwoord
    • bote [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor trommel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bote blik; blikje; bus; opbergblik; trom; trommel blikje; boot; busje; inzet; pot; poule; scheepje; schip; schuit; schuitje; speelgeld; stoomschip; vaartuig
buzón blik; blikje; bus; opbergblik; trommel brievenbus; postvak
caja trom; trommel box; buitenkant; doodskist; doos; geldlade; huls; kas; kasregister; kassa; kist; krat; omhulsel; omkleedsel; omwindsel; opbergdoos; opbergruimte; schacht; verpakking
tambor trom; trommel tamboer
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
caja doos

Verwante woorden van "trommel":


Wiktionary: trommel


Cross Translation:
FromToVia
trommel tamborear drum — to beat with a rapid succession of strokes
trommel tambor Trommel — ein rundes, hohles Musikinstrument, über das eine Tierhaut spannen ist und auf das man mit der Hand oder einem Stock schlägt
trommel tambor tambour — instrument de musique

trommelen:

trommelen werkwoord (trommel, trommelt, trommelde, trommelden, getrommeld)

  1. trommelen (roffelen; de trom roeren)

Conjugations for trommelen:

o.t.t.
  1. trommel
  2. trommelt
  3. trommelt
  4. trommelen
  5. trommelen
  6. trommelen
o.v.t.
  1. trommelde
  2. trommelde
  3. trommelde
  4. trommelden
  5. trommelden
  6. trommelden
v.t.t.
  1. heb getrommeld
  2. hebt getrommeld
  3. heeft getrommeld
  4. hebben getrommeld
  5. hebben getrommeld
  6. hebben getrommeld
v.v.t.
  1. had getrommeld
  2. had getrommeld
  3. had getrommeld
  4. hadden getrommeld
  5. hadden getrommeld
  6. hadden getrommeld
o.t.t.t.
  1. zal trommelen
  2. zult trommelen
  3. zal trommelen
  4. zullen trommelen
  5. zullen trommelen
  6. zullen trommelen
o.v.t.t.
  1. zou trommelen
  2. zou trommelen
  3. zou trommelen
  4. zouden trommelen
  5. zouden trommelen
  6. zouden trommelen
en verder
  1. ben getrommeld
  2. bent getrommeld
  3. is getrommeld
  4. zijn getrommeld
  5. zijn getrommeld
  6. zijn getrommeld
diversen
  1. trommel!
  2. trommelt!
  3. getrommeld
  4. trommelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor trommelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
repercutir de trom roeren; roffelen; trommelen echoën; galmen; herhalen; nabouwen; naklinken; napraten; nawerken; nawerken van geneesmiddelen; nazeggen; reflecteren; resoneren; schallen; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; terugwerken; terugwerkende kracht hebben; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen
tocar redobles de trom roeren; roffelen; trommelen

Verwante woorden van "trommelen":