Nederlands

Uitgebreide vertaling voor treuzel (Nederlands) in het Spaans

treuzel:

treuzel [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de treuzel (treuzelaar; sijsjeslijmer; treuzelkous; )
    el cotorra; el charlatán; la remolona; el parlanchín; el parlanchines; el tardón; la tardona; el remolón
  2. de treuzel (treuzelares; teut; talmster)
    la tortuga; la remolona; la tardona
    • tortuga [la ~] zelfstandig naamwoord
    • remolona [la ~] zelfstandig naamwoord
    • tardona [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor treuzel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
charlatán hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous babbelaar; beunhaas; bluffer; charlatan; dikdoener; hol vat; keutelaar; klep; kletser; kletskop; kletskous; kletsmajoor; knoeier; kwakzalver; kwebbel; leeg vat; leuteraar; leuterkous; opschepper; opscheppers; ouwehoer; pocher; praatjesmakers; prutser; rommelaar; snoever; snoevers; standwerker; windbuil; windbuilen; wonderdokter; zwammer; zwamneus; zwetser
cotorra hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous babbelaar; babbelaarster; keutelaar; kletser; kletskous; kletstante; leuteraarster; leuterkous; ouwehoer; zwamneus
parlanchines hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous babbelaar; babbelaars; klep; kletskop; kletskoppen; kletskous; kletskousen; kletsmajoor; kletsmajoors; kletsmajoren; kwebbel; leuteraar; zwammer; zwammers; zwetser
parlanchín hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous babbelaar; bluffer; dikdoener; flapuit; keutelaar; keuvelaar; klapekster; klep; kletskop; kletskous; kletsmajoor; kouter; kwebbel; leuteraar; opschepper; opscheppers; pocher; praatjesmakers; prater; snoever; snoevers; spraakwaterval; theetante; windbuil; windbuilen; zwammer; zwetser
remolona hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; talmster; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelares; treuzelkous draler; drukster; lijntrekster
remolón hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous draler; druil; keutelaar; luiaard; luilak; luiwammes; slome; treuzelaar; zoutzak
tardona hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; talmster; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelares; treuzelkous laatkomer
tardón hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous laatkomer; slome; telaatkomer; treuzelaar; zoutzak
tortuga talmster; teut; treuzel; treuzelares schildpad
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
parlanchín babbelachtig; babbelziek; flapuit; indiscreet; kletserig; kletsgraag; loslippig; mededeelzaam; praatgraag; praatziek; spraakzaam
remolón aarzelend; besluitloos; dralend; langzaam; leuterig; slepend; talmend; traag; treuzelachtig; treuzelend; weifelend
tardón aarzelend; besluitloos; dralend; langzaam; leuterig; slepend; talmend; traag; treuzelachtig; treuzelend; weifelend

Verwante woorden van "treuzel":


treuzelen:

treuzelen werkwoord (treuzel, treuzelt, treuzelde, treuzelden, getreuzeld)

  1. treuzelen (talmen; drentelen; teuten; dralen)
  2. treuzelen (talmen; hannesen; zeiken; )
    tardar; hacer más lento; demorar; vacilar; retrasar; demorarse

Conjugations for treuzelen:

o.t.t.
  1. treuzel
  2. treuzelt
  3. treuzelt
  4. treuzelen
  5. treuzelen
  6. treuzelen
o.v.t.
  1. treuzelde
  2. treuzelde
  3. treuzelde
  4. treuzelden
  5. treuzelden
  6. treuzelden
v.t.t.
  1. heb getreuzeld
  2. hebt getreuzeld
  3. heeft getreuzeld
  4. hebben getreuzeld
  5. hebben getreuzeld
  6. hebben getreuzeld
v.v.t.
  1. had getreuzeld
  2. had getreuzeld
  3. had getreuzeld
  4. hadden getreuzeld
  5. hadden getreuzeld
  6. hadden getreuzeld
o.t.t.t.
  1. zal treuzelen
  2. zult treuzelen
  3. zal treuzelen
  4. zullen treuzelen
  5. zullen treuzelen
  6. zullen treuzelen
o.v.t.t.
  1. zou treuzelen
  2. zou treuzelen
  3. zou treuzelen
  4. zouden treuzelen
  5. zouden treuzelen
  6. zouden treuzelen
en verder
  1. ben getreuzeld
  2. bent getreuzeld
  3. is getreuzeld
  4. zijn getreuzeld
  5. zijn getreuzeld
  6. zijn getreuzeld
diversen
  1. treuzel!
  2. treuzelt!
  3. getreuzeld
  4. treuzelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor treuzelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
demorar aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dubben; ophouden; opschorten; opschuiven; rekken; talmen; temporiseren; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven; weifelen
demorarse aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dubben; ophouden; rekken; talmen; temporiseren; vertragen; weifelen
hacer más lento aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren
holgazanear dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen aanklooien; klooien; lanterfanten; leeglopen; lijntrekken; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rotzooien; vrijlopen
retrasar aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren opschorten; opschuiven; rekken; temporiseren; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
tardar aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
vacilar aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; betwijfelen; fluctueren; omwisselen; twijfelen; variëren; wankelen; weifelen; wisselen

Verwante woorden van "treuzelen":


Wiktionary: treuzelen


Cross Translation:
FromToVia
treuzelen demorar; permanecer linger — stay or remain in a place or situation
treuzelen haraganear; flojear slack — to procrastinate
treuzelen demorar tarry — delay or be tardy