Nederlands

Uitgebreide vertaling voor stralend (Nederlands) in het Spaans

stralend:


stralend vorm van stralen:

stralen werkwoord (straal, straalt, straalde, straalden, gestraald)

  1. stralen (fonkelen; schijnen; flikkeren; )
    brillar; hacer brillar; dar luz; destellar; amanecer; iluminarse; centellear; clarear; relampaguear
  2. stralen (licht uitzenden; blaken)
    brillar; resplandecer; radiar; arder de
  3. stralen (licht schijnen)
    brillar; relucir; irradiar; resplandecer; radiar
  4. stralen (iets uitstralen)
    resplandecer; radiar

Conjugations for stralen:

o.t.t.
  1. straal
  2. straalt
  3. straalt
  4. stralen
  5. stralen
  6. stralen
o.v.t.
  1. straalde
  2. straalde
  3. straalde
  4. straalden
  5. straalden
  6. straalden
v.t.t.
  1. ben gestraald
  2. bent gestraald
  3. is gestraald
  4. zijn gestraald
  5. zijn gestraald
  6. zijn gestraald
v.v.t.
  1. was gestraald
  2. was gestraald
  3. was gestraald
  4. waren gestraald
  5. waren gestraald
  6. waren gestraald
o.t.t.t.
  1. zal stralen
  2. zult stralen
  3. zal stralen
  4. zullen stralen
  5. zullen stralen
  6. zullen stralen
o.v.t.t.
  1. zou stralen
  2. zou stralen
  3. zou stralen
  4. zouden stralen
  5. zouden stralen
  6. zouden stralen
diversen
  1. straal!
  2. straalt!
  3. gestraald
  4. stralend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stralen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de stralen
    el rayos
    • rayos [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor stralen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
amanecer aanbreken van de dag; dageraad; morgenschemering; morgenstond; ochtendgloren; ochtendstond; vroege ochtenduren; zonsopgang
brillar blinken
clarear lichter worden; oplichten
rayos stralen bliksems; bliksemslagen; strepen; weerlichten
relucir blinken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
amanecer flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen aanbreken van de dag; aanmanen; aanmanen tot een verplichting; aanrekenen; aansteken; aanstrijken; aanwrijven; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; berispen; beschuldigen; blameren; dagen; doen ontvlammen; gispen; gloren; iemand iets verwijten; krieken; kwalijk nemen; laken; licht worden; lichten; lichter worden van kleur; manen; nadragen; neppen; omlijnen; omranden; oplichten; sommeren; verhuizen; verkassen; verneuken; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
arder de blaken; licht uitzenden; stralen
brillar blaken; flikkeren; fonkelen; glanzen; licht schijnen; licht uitzenden; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen afsteken; blinken; eruit springen; flonkeren; fonkelen; geuren; glimmen; glinsteren; glitteren; in het oog lopen; klingelen; licht geven; opvallen; pralen; pronken; rinkelen; schijnen; schitteren; te kijk lopen met; tingelen; tinkelen; uitspringen; uitsteken
centellear flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen fonkelen; glinsteren; klingelen; rinkelen; schitteren; tingelen; tinkelen
clarear flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen aanrekenen; aanwrijven; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; lichter worden van kleur; nadragen; neppen; omlijnen; oplichten; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
dar luz flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen licht geven; schijnen
destellar flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen flitsen; fonkelen; glinsteren; lichten; oplichten; schitteren
hacer brillar flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen fonkelen; glimmen; glinsteren
iluminarse flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; opklaren; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; wolken verdwijnen
irradiar licht schijnen; stralen rondstralen; straling uitzenden; uitstralen; uitzenden; zenden
radiar blaken; iets uitstralen; licht schijnen; licht uitzenden; stralen bestralen; chemotherapie geven; rondstralen; uitstralen; uitzenden; zenden
relampaguear flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen flitsen; lichten; oplichten
relucir licht schijnen; stralen blinken; effenen; egaliseren; flonkeren; fonkelen; gelijkmaken; gladmaken; glinsteren; schitteren
resplandecer blaken; iets uitstralen; licht schijnen; licht uitzenden; stralen blinken; effenen; egaliseren; flonkeren; fonkelen; gelijkmaken; gladmaken; glinsteren; gloren; schitteren
- zakken

Verwante woorden van "stralen":


Synoniemen voor "stralen":


Antoniemen van "stralen":


Verwante definities voor "stralen":

  1. heel gelukkig en blij kijken1
    • zij straalde toen ze hoorde dat ze mee mocht1
  2. licht of warmte uitzenden1
    • de zon straalt aan de hemel1
  3. niet slagen voor een examen1
    • ik ben gestraald voor mijn rijbewijs1

Wiktionary: stralen

stralen
verb
  1. straling uitzenden
  2. een heel blije uitdrukking op het gezicht hebben

Cross Translation:
FromToVia
stralen brillar luster — to have luster
stralen brillar; lucir shine — to emit light
stralen radiar rayonnerjeter, envoyer des rayons.

Computer vertaling door derden: