Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. staf:
  2. straffen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor staf (Nederlands) in het Spaans

staf:

staf [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de staf (leidinggevend personeel; kader)
    el ejecutivos; la directiva; el mandos
  2. de staf (staaf; baton; stang; stok)
    el lingote
    • lingote [el ~] zelfstandig naamwoord
  3. de staf (personeel)
    la plantilla

Vertaal Matrix voor staf:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
directiva kader; leidinggevend personeel; staf beleid; centraal bestuur; centrale buis; centrale leiding; hoofdleiding; huishoudelijk reglement; richtlijn; richtsnoer; voorschrift
ejecutivos kader; leidinggevend personeel; staf
lingote baton; staaf; staf; stang; stok blok
mandos kader; leidinggevend personeel; staf directie; stuurinrichting
plantilla personeel; staf bediening; besturing; documentsjabloon; employees; formatie; sjabloon; werknemers

Verwante woorden van "staf":

  • stafje, stafjes

Wiktionary: staf

staf
noun
  1. een stok bedoeld voor ondersteuning of onderscheiding van een persoon

Cross Translation:
FromToVia
staf bastón; báculo staff — long, straight stick
staf varita wand — stick or staff, used to perform a useful function
staf palo; vara; barra; bastón bâton — Morceau de bois assez long
staf caña; caña de pescar; bastón; cachava canne — Nom générique donner à plusieurs espèces de roseaux, tels que le roseau commun, la canne d’Inde, la canne odorante, le bambou, etc.

straffen:

straffen werkwoord (staf, staft, stafte, staften, gestraft)

  1. straffen (bestraffen; sancties treffen)
    sancionar

Conjugations for straffen:

o.t.t.
  1. staf
  2. staft
  3. staft
  4. staffen
  5. staffen
  6. staffen
o.v.t.
  1. stafte
  2. stafte
  3. stafte
  4. staften
  5. staften
  6. staften
v.t.t.
  1. heb gestraft
  2. hebt gestraft
  3. heeft gestraft
  4. hebben gestraft
  5. hebben gestraft
  6. hebben gestraft
v.v.t.
  1. had gestraft
  2. had gestraft
  3. had gestraft
  4. hadden gestraft
  5. hadden gestraft
  6. hadden gestraft
o.t.t.t.
  1. zal straffen
  2. zult straffen
  3. zal straffen
  4. zullen straffen
  5. zullen straffen
  6. zullen straffen
o.v.t.t.
  1. zou straffen
  2. zou straffen
  3. zou straffen
  4. zouden straffen
  5. zouden straffen
  6. zouden straffen
en verder
  1. ben gestraft
  2. bent gestraft
  3. is gestraft
  4. zijn gestraft
  5. zijn gestraft
  6. zijn gestraft
diversen
  1. staf!
  2. staft!
  3. gestraft
  4. straffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor straffen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sancionar afstraffen; bestraffen; sancties treffen; straffen geselen; kastijden; tuchtigen

Verwante woorden van "straffen":


Verwante definities voor "straffen":

  1. een vervelende maatregel opleggen omdat hij iets deed wat niet mocht1
    • deze ouders straffen hun kinderen veel te streng1

Wiktionary: straffen

straffen
verb
  1. negatieve consequenties verbinden aan een als verkeerd geziene daad

Cross Translation:
FromToVia
straffen penalizar penalize — to subject to a penalty
straffen castigar punish — to cause to suffer for crime or misconduct
straffen sentenciar; condenar sentence — declare a sentence on a convicted person
straffen castigar; multar strafen — (transitiv) eine unangenehme Erfahrung machen lassen, als Folge einer nicht erwünschten Handlung; eine Strafe auferlegen
straffen castigar punirinfliger une correction à quelqu’un.