Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- spitsen:
- spits:
-
Wiktionary:
- spits → cima, ápice, cúspide, hábil, diente, prolongación, punta, hora del taco, hora "peak", hora pico, hora punta, hora de apuros, hora pendularista, chapitel, pico, cumbre, lulú, delantero, agudo, puntiagudo, final, extremo, vértice, término, conclusión, culminación, afilado
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor spitsen (Nederlands) in het Spaans
spitsen:
-
spitsen
Conjugations for spitsen:
o.t.t.
- spits
- spitst
- spitst
- spitsen
- spitsen
- spitsen
o.v.t.
- spitsde
- spitsde
- spitsde
- spitsden
- spitsden
- spitsden
v.t.t.
- heb gespitst
- hebt gespitst
- heeft gespitst
- hebben gespitst
- hebben gespitst
- hebben gespitst
v.v.t.
- had gespitst
- had gespitst
- had gespitst
- hadden gespitst
- hadden gespitst
- hadden gespitst
o.t.t.t.
- zal spitsen
- zult spitsen
- zal spitsen
- zullen spitsen
- zullen spitsen
- zullen spitsen
o.v.t.t.
- zou spitsen
- zou spitsen
- zou spitsen
- zouden spitsen
- zouden spitsen
- zouden spitsen
en verder
- ben gespitst
- bent gespitst
- is gespitst
- zijn gespitst
- zijn gespitst
- zijn gespitst
diversen
- spits!
- spitst!
- gespitst
- spitsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de spitsen (spitsuren)
la horas punta
Vertaal Matrix voor spitsen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
afilar | slijpen; wegslijpen | |
horas punta | spitsen; spitsuren | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
afilar | spitsen | aandoen; aanmaken; aanslijpen; aanzetten; afslijpen; erafslijpen; inschakelen; motiveren; scherpen; slijpen; starten; wetten |
aguzar | spitsen |
Verwante woorden van "spitsen":
spits:
-
de spits (centrumspits)
-
de spits (spitsuur)
la hora punta -
de spits (vleugelspeler; rechtsbuiten; buitenspeler; linksbuiten; flankspeler)
-
spits (scherp; puntig)
astuto; puntiagudo; listo-
astuto bijvoeglijk naamwoord
-
puntiagudo bijvoeglijk naamwoord
-
listo bijvoeglijk naamwoord
-
-
spits (spitsvormig; puntig; toegespitst; spitsig)
puntiagudo-
puntiagudo bijvoeglijk naamwoord
-
-
spits (kien; slim; pienter; uitgekookt; bijdehand)
afilado; puntiagudo; vivo; perspicaz; despierto; agudo; ingenioso; mentalmente vivo-
afilado bijvoeglijk naamwoord
-
puntiagudo bijvoeglijk naamwoord
-
vivo bijvoeglijk naamwoord
-
perspicaz bijvoeglijk naamwoord
-
despierto bijvoeglijk naamwoord
-
agudo bijvoeglijk naamwoord
-
ingenioso bijvoeglijk naamwoord
-
mentalmente vivo bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor spits:
Verwante woorden van "spits":
Wiktionary: spits
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• spits | → cima; ápice | ↔ apex — highest point |
• spits | → ápice; cúspide | ↔ apex — in geometry: topmost vertex of a cone or pyramid |
• spits | → ápice | ↔ apex — botany: end of leaf |
• spits | → hábil | ↔ nimble — quick-witted and alert |
• spits | → diente; prolongación; punta | ↔ prong — thin, pointed, projecting part |
• spits | → hora del taco; hora "peak"; hora pico; hora punta; hora de apuros; hora pendularista | ↔ rush hour — times of day when traffic jams are commonplace, principally due to commuting |
• spits | → chapitel | ↔ spire — tapering architectural structure |
• spits | → cima; pico; cumbre | ↔ summit — peak, top of mountain |
• spits | → lulú | ↔ Spitz — eine kleinwüchsige Hundeart, ehedem der typische Wachhund |
• spits | → punta | ↔ Spitze — der oberste, schmal zulaufende Teil eines Gegenstandes oder einer Formation |
• spits | → delantero | ↔ Stürmer — Sport: ein Offensivspieler, dessen Hauptaufgabe darin besteht, Tore zu schießen. |
• spits | → agudo; puntiagudo | ↔ spitz — die Fähigkeit habend, schneiden zu können; scharf |
• spits | → final; punta; extremo; cima; vértice; término; conclusión | ↔ bout — partie extrême d’une chose. |
• spits | → punta; extremo; cima; vértice; culminación | ↔ cime — La partie la plus haute d’une montagne, d’un rocher, d’un arbre, etc. |
• spits | → punta; extremo; cima; vértice | ↔ pointe — extrémité piquante et aiguë de quelque chose que ce être. |
• spits | → afilado; agudo; puntiagudo | ↔ pointu — Qui se termine en pointe |