Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- spits:
- spit:
- spitsen:
-
Wiktionary:
- spits → cima, ápice, cúspide, hábil, diente, prolongación, punta, hora del taco, hora "peak", hora pico, hora punta, hora de apuros, hora pendularista, chapitel, pico, cumbre, lulú, delantero, agudo, puntiagudo, final, extremo, vértice, término, conclusión, culminación, afilado
- spit → asador
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor spits (Nederlands) in het Spaans
spits:
-
de spits (centrumspits)
-
de spits (spitsuur)
la hora punta -
de spits (vleugelspeler; rechtsbuiten; buitenspeler; linksbuiten; flankspeler)
-
spits (scherp; puntig)
astuto; puntiagudo; listo-
astuto bijvoeglijk naamwoord
-
puntiagudo bijvoeglijk naamwoord
-
listo bijvoeglijk naamwoord
-
-
spits (spitsvormig; puntig; toegespitst; spitsig)
puntiagudo-
puntiagudo bijvoeglijk naamwoord
-
-
spits (kien; slim; pienter; uitgekookt; bijdehand)
afilado; puntiagudo; vivo; perspicaz; despierto; agudo; ingenioso; mentalmente vivo-
afilado bijvoeglijk naamwoord
-
puntiagudo bijvoeglijk naamwoord
-
vivo bijvoeglijk naamwoord
-
perspicaz bijvoeglijk naamwoord
-
despierto bijvoeglijk naamwoord
-
agudo bijvoeglijk naamwoord
-
ingenioso bijvoeglijk naamwoord
-
mentalmente vivo bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor spits:
Verwante woorden van "spits":
Wiktionary: spits
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• spits | → cima; ápice | ↔ apex — highest point |
• spits | → ápice; cúspide | ↔ apex — in geometry: topmost vertex of a cone or pyramid |
• spits | → ápice | ↔ apex — botany: end of leaf |
• spits | → hábil | ↔ nimble — quick-witted and alert |
• spits | → diente; prolongación; punta | ↔ prong — thin, pointed, projecting part |
• spits | → hora del taco; hora "peak"; hora pico; hora punta; hora de apuros; hora pendularista | ↔ rush hour — times of day when traffic jams are commonplace, principally due to commuting |
• spits | → chapitel | ↔ spire — tapering architectural structure |
• spits | → cima; pico; cumbre | ↔ summit — peak, top of mountain |
• spits | → lulú | ↔ Spitz — eine kleinwüchsige Hundeart, ehedem der typische Wachhund |
• spits | → punta | ↔ Spitze — der oberste, schmal zulaufende Teil eines Gegenstandes oder einer Formation |
• spits | → delantero | ↔ Stürmer — Sport: ein Offensivspieler, dessen Hauptaufgabe darin besteht, Tore zu schießen. |
• spits | → agudo; puntiagudo | ↔ spitz — die Fähigkeit habend, schneiden zu können; scharf |
• spits | → final; punta; extremo; cima; vértice; término; conclusión | ↔ bout — partie extrême d’une chose. |
• spits | → punta; extremo; cima; vértice; culminación | ↔ cime — La partie la plus haute d’une montagne, d’un rocher, d’un arbre, etc. |
• spits | → punta; extremo; cima; vértice | ↔ pointe — extrémité piquante et aiguë de quelque chose que ce être. |
• spits | → afilado; agudo; puntiagudo | ↔ pointu — Qui se termine en pointe |
spits vorm van spit:
Vertaal Matrix voor spit:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
lumbago | spit |
Verwante woorden van "spit":
spits vorm van spitsen:
-
spitsen
Conjugations for spitsen:
o.t.t.
- spits
- spitst
- spitst
- spitsen
- spitsen
- spitsen
o.v.t.
- spitsde
- spitsde
- spitsde
- spitsden
- spitsden
- spitsden
v.t.t.
- heb gespitst
- hebt gespitst
- heeft gespitst
- hebben gespitst
- hebben gespitst
- hebben gespitst
v.v.t.
- had gespitst
- had gespitst
- had gespitst
- hadden gespitst
- hadden gespitst
- hadden gespitst
o.t.t.t.
- zal spitsen
- zult spitsen
- zal spitsen
- zullen spitsen
- zullen spitsen
- zullen spitsen
o.v.t.t.
- zou spitsen
- zou spitsen
- zou spitsen
- zouden spitsen
- zouden spitsen
- zouden spitsen
en verder
- ben gespitst
- bent gespitst
- is gespitst
- zijn gespitst
- zijn gespitst
- zijn gespitst
diversen
- spits!
- spitst!
- gespitst
- spitsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de spitsen (spitsuren)
la horas punta
Vertaal Matrix voor spitsen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
afilar | slijpen; wegslijpen | |
horas punta | spitsen; spitsuren | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
afilar | spitsen | aandoen; aanmaken; aanslijpen; aanzetten; afslijpen; erafslijpen; inschakelen; motiveren; scherpen; slijpen; starten; wetten |
aguzar | spitsen |