Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. spaan:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor spaan (Nederlands) in het Spaans

spaan:

spaan [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de spaan (roeispaan)
    la viruta; el remo
    • viruta [la ~] zelfstandig naamwoord
    • remo [el ~] zelfstandig naamwoord
  2. de spaan (houtspaander; houtkrul)
    la viruta; la acepilladura

Vertaal Matrix voor spaan:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acepilladura houtkrul; houtspaander; spaan houtkrullen; houtsnip; krul; krulvorm; pisbak; spaander
remo roeispaan; spaan riem; roeiriem; roeisport
viruta houtkrul; houtspaander; roeispaan; spaan houtkrullen; houtsnip; krul; krulvorm; pisbak; spaander

Verwante woorden van "spaan":

  • spanen, spaantje, spaantjes

Wiktionary: spaan

spaan
noun
  1. spaander